~H>et sneeuwmannetje ?at óf} oiel ON KINDERTON Vroeger, heel vroeger, sneeuwde het met Kerstmis altijd. De sneeuwman netjes die boven in de wolken wonen, zorgden daarvoor. Als het Kerstmis was, droegen ze grote zakken vol sneeuw aan. Die schudden ze dan leeg over de rand van de wolken. Als de vlokken langzaam naar beneden dwarrelden, zeiden de mensen op aar de: „Hoera, het sneeuwt! We krijgen weer een witte kerst!" Vooral de kin deren waren blij, want die konden dan weer sneeuwballen gooien en sleetje rijden. Maar toen de sneeuwmannetjes een nieuwe koning kregen, veranderde dat allemaal. De nieuwe koning zei: „Het moet nu maar eens afgelopen zijn. Met Kerstmis wordt er door de sneeuwmannetjes niet meer gewerkt! We gaan voortaan zélf kerstfeest vie ren!" Elke keer als het weer Kerstmis was, haalden de sneeuwmannetjes een mooie kerstboom van de aarde. Die werd op de allerhoogste wolk neer gezet. De sneeuwmannetjes plukten daarna een heleboel glinsterende ster ren van de hemel en die hingen ze netjes in de kerstboom. Op de avond van de eerste kerstdag gingen alle sneeuwmannetjes samen met de ko ning in een grote kring om de kerst boom zitten. Ze zongen mooie lied jes, aten heerlijke sneeuwkransjes en hadden het best naar hun zin. Dat was natuurlijk erg prettig voor de sneeuwmannetjes, maar voor de mensen en de kinderen op aarde was het niet zo leuk. Want die hadden nu nooit meer sneeuw met Kerstmis. En dat vonden ze heel jammer. Eens op een keer, toen het weer Kerstmis werd, gebeurde er iets bij zonders. Een jong en ondeugend sneeuwmannetje, Dwarrelvlokje heet te hij, mocht voor de eerste keer in z'n leven helpen bij het sterren pluk ken. Toen het donker was, sprong hij vrolijk van de ene wolk op de andere. Maar ach, hoe hij zich ook uitrekte en hoe hij ook op zijn tenen ging staan, hij was nèt even te klein om bij de sterren te kunnen. Dwarrelvlokje wilde juist de moed opgeven, toen hij beneden zich ook lichtjes zag blinken. „Heee riep hij verbaasd. „Onder de wolken zijn ook sterren. Misschien kan ik daar makkelijker bij." Dat domme Dwarrelvlokje wist niet dat het geen sterren waren, maar de lichtjes van de lantaarns in de stad. Vlug wipte hij van de ene wolk op de andere, steeds lager, net zo lang tot dat hij vlak boven de aarde was. Hij ging languit op de allerlaagste wolk liggen en greep toen naar de lichtjes. Maar ach, hier kon hij ook al niet bij. Steeds verder boog hij zich over de rand van de wolk heen. O wee! 28

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1968 | | pagina 30