Van werkpaard naar sportpaard
Vijftig jaar geleden. Nog niet eens een mensenleeftijd
en wat is er sedertdien al niet veranderd!
De landbouw is vrijwel geheel gemotoriseerd. Alleen
op tal van kleine bedrijfjes wordt nog een paard ge
houden, al doen ook daar de loonwerkers met hun
machtige motorvoer- en werktuigen veel arbeid.
In de steden is een paard een zeldzaamheid geworden.
De stalhouderijen zijn te tellen op de vingers van beide
handen. Men laat zelfs niet meer begraven met paar
den. Reeds vóór de oorlog werd er voor trouwpartijen
veel gebruik gemaakt van auto's, maar het „zwarte
werk" werd altijd nog stapvoets met paarden verricht.
Daarin is na de oorlog veel verandering gekomen
en het begraven gebeurt vrijwel nergens meer met paar
den, maar het trouwen in rijtuigen is daarentegen weer
in de mode gekomen.
De paardenwereld is in vijftig jaar sterk veranderd,
maar is beslist nog géén verleden tijd geworden. Inte
gendeel, want wat niemand had verwacht toen het paard
uit het bedrijfsleven zo goed als geheel verdween, is
gebeurd: het paard keerde als sportpaard, als instrument
om de vrije tijd te vullen, terug.
Nimmer in de geschiedenis van de mensheid werd het
paard zó veel en door zó velen tot ontspanning gebruikt.
De motorisatie en mechanisatie heeft de automatisatie
Op trektocht door het bos.
Het is alweer een jaar geleden, dat ik voor u een blik
mocht werpen op de glorietijd van het paard de 19e
eeuw waarin deze viervoeter het verkeersbeeld nog
volkomen beheerste en waarin men zich de wereld zon
der paarden doodeenvoudig niet kon voorstellen. (Vers
van 't Vat, december 1967). Het is
nauwelijks een halve eeuw geleden,
dat overal nog stalhouderijen een
min of meer florissant leven leidden,
er nog tal van paardentrammetjes
het plaatselijke verkeer bedienden,
de neringdoenden hun waren uit
ventten met hit en kar, er getrouwd
en begraven werd „met paarden", de
legers er bereden onderdelen op na
hielden en de welgestelden équipages. Nauwelijks vijftig
jaar geleden was dat alles volkomen normaal en men
keek alleen op tegen iemand met een nieuwe automo
biel. Er reden al wel auto's, maar velen konden het niet
verder brengen dan een tweedehandse met alle gebreken,
die er toen bij hoorden. Een auto was voor de meesten
iets onbereikbaars, evenals het beoefenen van de ruiter
sport. Paardrijden was weggelegd voor de „upper ten"
en later ook nog voor de landelijke ruiters, boeren en
boerinnen en hun kinderen. Zij beoefenden de ruiter
sport op hun bedrijfspaarden. Van weelde kon men niet
spreken, want de landelijke ruiters hielden het allemaal
erg eenvoudig zowel wat de zadels alsmede wat de kle
ding betreft. Er kwamen geen rijknechten of pikeurs
aan te pas en er werden geen paarden speciaal voor de
sport gekocht. Met de landelijke ruitersport werd echter
de eerste schrede gezet op de weg naar popularisering
van de paardensport. Ook enkele „burgers" werden hier
en daar van de landelijke rijverenigingen lid, zoals dok
toren, grondeigenaren, dierenartsen en zelfs geestelijken.
Zij bereden echter ook paarden, die in de landbouw
meewerkten.
Vijftig jaar geleden was het paard er nog, ook op het
platteland bij de boeren. Daar verrichtte het trekwerk
en voor de meeste boeren was paard-en-wagen nog altijd
het enige vervoermiddel.
mm
1'AAItlMË
HOP!