BETROUWBAAR
De waard gold als een betrouwbaar
man. In de herberg diende het eerlijk
toe te gaan en de voorschriften van
de overheid garandeerden dat zoveel
mogelijk. Het behoorde tot de erecode
van de herbergier die voorschriften
na te leven en niet zelden ziet men
dan ook dat hij bij processen als ge
tuige optreedt, als getuige aan wiens
woord men niet de minste twijfel
verbindt. Een opvallende neven
functie, die toch wel zijn betrouw
baarheid nadrukkelijk accentueert, is
die van makelaar.
De functie van de waard, de zekere
status, die hij in de middeleeuwse
gemeenschap heeft en zijn relaties
met allerlei mensen, maken het meer
dan waarschijnlijk, dat hij van alle
mogelijke walletjes heeft kunnen eten.
Een dergelijke vrijheid van han
delen stond de middeleeuwse maat
schappij echter niet toe. Er bestond
een grote gemeenschapszin, die zich
uitte in sterk gesloten organisatie
vormen, als de gilden, en die boven
dien naar voren kwam in velerlei
wetsbepalingen, die overigens zelden
meer dan locale rechtskracht had
den. Maar binnen het gebied van
zo'n jurisdictie waren er die bepalin
gen, die, in het algemeen gesproken,
zo groot mogelijke bestaanszekerheid
aan allen verschaften. Zo was er een
verordening in Brielle, die bepaalde,
dat de waard zijn vlees op de markt
moest kopen tegen de gangbare
marktprijs en dat hij niet als vennoot
in een slachtersbedrijf mocht zijn ge
ïnteresseerd. Op die manier werden
derhalve andere neringdoenden be
schermd en werd de waard ervan
weerhouden voor het middeleeuwse
rechtsgevoel al te grote voordelen te
trekken uit de bijzondere situatie,
waarin hij door zijn beroep nu toe
vallig was geplaatst. Aan overheids
functionarissen was het uiteraard ver
boden herberg te houden. Maar dit
verbod vloeide, het komt eens te meer
tot uiting, niet voort uit het feit dat
men het herbergierschap niet in over
eenstemming zou achten met de status
van een meer of minder hoogge
plaatste ambtenaar. De combinatie
overheidsdienaar-herbergier achtte
men onverenigbaar, omdat dan de
waard door zijn gezag als ambtenaar
voordeel zou hebben boven andere
waarden, terwijl omgekeerd de amb
tenaar door zijn populariteit als her
bergier aan gezag zou inboeten.
Men zal opmerken, dat het de waard
dan toch wel was toegestaan als ma
kelaar op te treden. De vraag is, wie
dat in de praktijk van die dagen
anders had moeten zijn. Voor de
vreemde koopman was de herbergier
het eerste en voorlopig enige contact
in een stad, die hij bezocht en het
lijkt voor de hand te liggen, dat hij
zich van diens diensten verzekerde
ook op andere terreinen dan die
welke zich beperkten tot de kost en
de inwoning. Intussen was het optre
den als tussenpersoon weer aan be
perkingen onderhevig. Het was bij
voorbeeld verboden, dat koper en
verkoper in dezelfde herberg logeer
den.
Transacties werden in de gelagkamer
afgesloten. En zoals het nu gaat, ging
het toen, een goed contract werd be
zegeld met een goed glas. Sommige
„handige jongens" hebben daarvan
wel profijt willen trekken en waren
erop uit zakenlieden eerst onder in
vloed te krijgen om hen daarna tot
contractuele verplichtingen te bren
gen, die zij in brandschone toestand
nooit zouden zijn aangegaan. De vaak
praktische middeleeuwse geest had
daarop een passend verweer: wie in
de herberg een transactie afsloot,
moest die de volgende morgen offi
cieel bevestigen, anders was de over
eenkomst ongeldig.
VERSCHIL
Uit maatregelen, die min of meer
benevelde gasten moesten beschermen,
blijkt wel, dat de herberg al in de
vroegste tijd aan de euvels kon lijden,
die de latere vormen ervan eveneens
aankleven. En natuurlijk, er waren
goede en slechte mensen, er waren
goede en slechte waarden, er waren
goede en slechte herbergen. Ook hier
kan men de nadruk leggen op het
aspect dat men verkiest, maar ook
hier mag men de instelling niet be
oordelen naar de discutabele kwaliteit
van de bezoekers.
Het verschil in aanzien beperkte zich
overigens niet tussen de herbergen
onderling. Ook binnen één enkele
herberg traden die verschillen op. Een
merkwaardige bewijsplaats daarvoor
vinden we in het toneelstuk Marieken
van Nieumeghen, dat vermoedelijk
omstreeks 1500 is geschreven. Als
Marieken met Moenen, de duivel,
enige tijd in 's-Hertogenbosch heeft
doorgebracht, meent de laatste dat
het tijd wordt verder te trekken om
in Antwerpen zijn allesbehalve heil
zame activiteiten te ontplooien. Het
paar neemt dan zijn intrek in de
herberg De Gulden Boom, waarvan
Moenen zegt:
„Boven sitten die borghers,
[beneden die ghilde,
Diet liever nemen dan gheven
[souden."
Klaarblijkelijk had de Antwerpse her
berg een afdeling voor de nette men
sen, boven, en een voor de onder
wereld, beneden. En dat, ten slotte,
werpt een verhelderend licht op de
mensenkennis en het savoir vivre, die
de herbergier ook in die jaren al be
zeten moet hebben.
H. J. Westerdijk
11