ben op gezette tijden behoefte aan
rust, aan een bed, aan een plaats, waar
ze een maaltijd kunnen gebruiken.
Meer, waarschijnlijk, dan tegenwoor
dig gold de gastvrijheid in de middel
eeuwen als christelijke deugd. Karei
de Grote neemt die gastvrijheid dan
ook op in zijn wetgeving, zonder ze
overigens te beperken tot de geeste
lijkheid. Want wel hebben in de
vroegste tijden vooral de kloosters
onderdak verleend, maar toch komen
al vrij snel beroepsherbergiers van de
gastvrijheid een nering maken. Op
vallend is daarbij het vrijwel alge
mene verbod om aan misdadigers
onderdak te verlenen. En boeven wa
ren er nogal wat in die vroege da
gen van onze beschaving. Men trof
ze aan onder alle reizigers, want niet
zelden waren juist de pelgrims ver
oordeelden. Men kan een nuchtere
zakelijkheid aan onze voorouders niet
ontzeggen, als zij een zich misdragen
de persoon uit hun gemeenschap ver
banden door hem de verplichting van
een pelgrimstocht op te leggen. „Stuur
hem naar Compostella in Spanje", zo
moet men ongeveer geredeneerd heb
ben, „dan zijn we hem een flinke tijd
kwijt en wie weet hoe heilzaam de
bedevaart naar Sint Jacob voor de
man is." En inderdaad, het was een
eind lopen vanuit onze streken.
Aan geestelijken was het over het
algemeen verboden herberg te houden,
tegen betaling dan wel te verstaan.
Uiteraard waren zij degenen, die bij
uitstek gastvrijheid moesten betonen
en het hoeft dan ook niet te verwon
deren, dat zeer velen in kloosters en
pastorieën de nacht hebben doorge
bracht. Omgekeerd mocht een lid van
de clerus ook niet in de herberg ko
men, tenzij hij zelf op bedevaart was
en er geen ander onderdak in de om
geving was te vinden.
EMANCIPATIE
Het heeft in onze geschiedenis lang
geduurd voordat de vrouw inzake het
kiezen van een beroep de gelijkwaar
dige was van de man. Het uitoefenen
van een beroep door een vrouw was
in de zestiende eeuw kortweg ver
boden. Toch is het van het begin af
aan toegestaan geweest, dat de vrouw
als waardin optrad, als assistente van
haar man wellicht, maar in vele ge
vallen ook als zelfstandige. En men
moet zich niet vergissen in het aan
zien van die functie. Het beroep van
waard of waardin was zeer eerzaam.
Er zijn voorbeelden van schepenen
en zelfs van adellijke personen, die
het allerminst beneden hun waardig
heid geacht zouden hebben er ook nog
een herberg op na te houden, als dat
mogelijk geweest was. Uiteraard was
er verschil in kwaliteit, zoals er op
de huidige dag verschil in standing
kan bestaan tussen het ene en het
andere bedrijf, maar in het algemeen
moet men de betekenis van de plaats,
die de herberg en de herbergier in de
vroegere gemeenschap innamen, niet
onderschatten. Er bestond dan ook
van meet af aan al een soort van
ongeschreven beroepseer, die sommige
Een paneeltje van
een onbekende
schilder, waar
schijnlijk uit de
18e eeuw.
(Uit de verzame
ling van M. van
Hoogstraten,
Instituut Stad en
Landschap
Zuid-Holland).
dingen gebood en andere niet toe
stond. Het aandrang uitoefenen op
voorbijgangers om de herberg binnen
te gaan, laat staan het uitoefenen
van enige pressie, was overal en zon
der meer verboden. In dat opzicht is
men er in sommige pretcentra van
onze wereldsteden beslist niet op
vooruit gegaan.
Enkele bierpullen uit de 16e eeuw.
(Uit de verzameling van M. van Hoogstraten,
Instituut Stad en Landschap Zuid-Holland).