tticke?e defeige pees
Mieke, de poes van mevrouw Jansen,
is een deftige poes. Ja, en niet alleen
deftig, maar ook heel lief en heel
mooi. Ze heeft een glanzend, zwart
velletje, heel lange snorharen en om
haar hals draagt ze een prachtige,
blauwzijden strik. Die heeft ze van
mevrouw Jansen gekregen en daar is
ze heel erg blij mee. Vroeger was
Mieke echter niet zo deftig hoor,
o nee, helemaal niet. Luister maar
eens. Toen Mieke nog een heel jong
poesje was, woonde ze met haar
moeder en vijf zusjes aan de rand
van het bos. Daar kon ze altijd heel
fijn spelen. Met de kindertjes uit het
huis en met de muisjes. Nee, de
muisjes aten ze niet op hoor, want
de muisjes waren hun vriendjes. Toch
hadden ze altijd veel honger, want je
begrijpt wel, dat er voor zo'n poeze-
gezin een heleboel nodig is. En de
mensen, die in het huisje woonden,
moesten toch ook allemaal eten. Ja,
er was heel wat nodig om al die
poezebekjes te vullen, maar toch,
muisjes eten deden ze nooit. Op een
mooie dag in de zomer kwam er een
mevrouw in het kleine huisje aan de
rand van het bos. Die mevrouw, die
er heel lief uitzag, bekeek alle poesjes
aandachtig. Daarna nam ze Mieke op
de arm en zei iets tegen de mevrouw
uit het kleine huisje. En toen moest
Mieke afscheid nemen van haar moe
der en haar zusjes en al haar muize-
vriendjes, want die mevrouw nam
haar mee naar huis. Jullie begrijpen
natuurlijk al, wat er gebeurde. Die
lieve mevrouw was mevrouw Jansen,
die een poesje wilde kopen. En ze
vond Mieke het mooist. Mieke vond
het helemaal niet leuk hoor, dat ze
niet bij haar moeder mocht blijven,
maar ze begreep ook wel heel goed,
dat als zij weg zou gaan, de anderen
weer wat meer te eten zouden krijgen.
Als Mieke in haar nieuwe huis is
gekomen, kijkt ze haar ogen uit. Het
is een heel groot huis met een heleboel
kamers, waar ze zo maar in en uit
mag lopen. Maar alleen, als ze schone
pootjes heeft natuurlijk. Ze krijgt een
grote mand, een heleboel lekker eten
en dan die mooie, grote strik. Zo was
ze het thuis helemaal niet gewend,
maar Mieke wordt er echt niet ver
waand door, want in haar hart blijft
ze altijd het vriendelijke, lieve poesje,
dat ze vroeger was en ze moet nog
heel vaak aan haar moeder en zusjes
denken.
De poezen, die bij Mieke in de buurt
wonen, lachen haar echter uit, als ze
haar in de tuin zien lopen met die
mooie strik. „O, wat ben jij deftig",
roepen ze uit. „Dat staat zo gek, zo'n
grote strik, dat hebben wij toch ook
niet?" In het begin trekt Mieke zich
er niets van aan, maar als de buur-
poesjes haar elke keer uitlachen,
wordt ze toch wel een beetje ver
drietig. Ze zou zo graag met ze
willen spelen, maar ze durft het niet
te vragen. Zij kan er toch ook niets
aan doen, dat ze zo'n mooie strik
draagt? Ze heeft er immers zelf hele
maal niet om gevraagd? 's Avonds
kan ze er bijna niet van in slaap
komen, zo naar vindt ze het. En ze
voelt zich heel erg alleen.
Op een morgen gaat Mieke met me
vrouw Jansen boodschappen doen.
De andere poezen staan bij het hek
en beginnen weer heel hard te lachen,
als ze haar zien. Mieke loopt heel
verdrietig met haar kopje naar bene
den. Waarom moeten ze haar nu
steeds zo plagen? En waarom zijn ze
zo jaloers op haar? Een beetje bang
kijkt ze om zich heen. Maar dan
schrikt ze opeens heel erg. Eén van de
kleine poesjes is zomaar de straat
opgelopen en vlakbij is een heel grote
auto. Mieke bedenkt zich dan geen
moment en rent luid miauwend de
weg op. Nog net op het nippertje
kan ze Anita, want zo heet het
poesje, in haar nekvelletje grijpen en
haar van de straat aftrekken, voordat
de grote, zware auto voorbij komt
razen. Hevig verschrikt hebben de
andere poezen toegekeken. Ze hadden
het zo druk met plagen, dat ze hele
maal niet gelet hadden op Anita, die
helemaal nog niet weet, dat ze niet
op de grote weg mag komen. Een
beetje beschaamd komen ze dichterbij.
Anita moet heel erg huilen, maar
Mieke troost haar. Haar strik is vuil
geworden, maar dat vindt ze hele
maal niet erg. Ze vindt het veel be
langrijker, dat ze Anita nog net op
tijd heeft kunnen redden.
Dan komt de oudste van de buur-
poezen opeens op Mieke toe en zegt
een beetje verlegen: „Het spijt ons
heel erg, dat we je altijd zo hebben
geplaagd, maar we hebben nu gezien,
dat je een heel dappere en heel lieve
poes bent. Wil je ons alsjeblieft ver
geven, omdat we zo lelijk tegen je
hebben gedaan en wil je ons vrien
dinnetje worden?"
Jullie begrijpen natuurlijk, dat Mieke
heel erg blij is. En als ze nu de vol
gende morgen buiten komt met een
nóg grotere en nóg mooiere strik, die
ze van haar mevrouw heeft gekre
gen, zijn de andere poezen niet meer
jaloers, maar willen ze heel graag
met Mieke spelen: En ze hebben heel
veel plezier met elkaar. Vanaf die
dag wordt Mieke dan ook nooit meer
geplaagd. Omdat ze niet alleen een
deftige, maar vooral een heel dappere
poes is.
27