Onze Kinderton Pimmetje Bollebol in Bammelonië Pimmetje Bollebol was een heel onder nemend ventje. Hij wilde graag veel van de wereld zien. Daarom deed hij op ze kere dag een heleboel boterhammen en een flesje melk in een grote rugzak. „Ik ga een reis om de wereld maken", zei hij tegen zijn buren. Zo gezegd, zo ge daan. Met zijn rugzak op wandelde hij van het ene land naar het andere. En overal beleefde hij avonturen. Op een keer was Pimmetje in de bergen verdwaald geraakt. Hoe hij ook liep en klauterde, nergens zag hij meer een dorpje. En in zijn rugzak zat helemaal geen eten meer. Ach, wat kreeg onze wereldreiziger een honger en wat werd hij moe. Gelukkig, daar zag hij in een dal bene den zich eindelijk huizen staan. Nee maar, dat was geen dorpje, het was een grote en mooie stad! Daar zou hij wel fijn kunnen uitrusten en heerlijk wat eten. Pimmetje voelde zijn moeheid haast niet meer. Met grote sprongen daalde hij de berghelling af. Beneden stond een groepje mensen op hem te wachten. Ze droegen vreemde kleren en keken heel ernstig. Hoewel ze erg vriendelijk voor Pimmetje waren, was er niet één die tegen hem lachte. Iedereen keek en praatte met strakke en ernstige gezichten. De mensen vertelden hem dat hij in het land Bammelonië was en ze namen hem mee naar de stad, die de hoofdstad van het land bleek te zijn. Pimmetje werd naar een groot paleis ge bracht. Daar woonde de lange en magere koning Hobbelijn van Bammelonië. „Wel kom, vreemdeling", zei hij. „Het is voor het eerst dat we in ons land iemand zien uit de wereld aan de andere kant van de bergen. Volgens de geschiedenisboekjes is dat driehonderd jaar geleden voor het laatst gebeurd." „Haha Sire", lachte Pimmetje, „dan heeft u niet veel last van ons gehad!" Koning Hobbelijn keek Pimmetje strak aan. „Wat doet u toch vreemd", zei hij verwonderd. „U trekt de hoeken van uw mond om hoog, laat uw tanden zien, en zegt dan hardop: haha. Wat is dat toch?" Nu was Pimmetje Bollebol verwonderd. „Maar Sire, dat is lachen. Het is erg prettig om te doen. Dat weet u toch wel!" De koning en de ministers die achter hem stonden, knikten bedroefd van neen. „Helaas, mijn goede vriend", zei de ko ning, „in Bammelonië lachen wij nooit. Dat kunnen wij niet. Wil je het ons leren? Ik geloof dat wij veel gelukkiger zouden zijn als we konden lachen." Nu, dat wilde Pimmetje wel. Hij begon meteen en vertelde de koning en zijn ministers de allerleukste grapjes die hij kende. Maar neen, dat hielp niet, er kwam op hun ernstige gezichten geen lachje tevoorschijn. Toen maakte Pimmetje Bollebol de aller gekste sprongen. Ook dat hielp niet. Daarna trok hij allerlei rare gezichten. Als jullie dat gezien hadden, zouden de ministers. En het wonderlijk gebeurde; ze gingen allemaal lachen Maar wat nog mooier was' ze konden voortaan ook uit zichzelf lachen. Als Pimmetje nu een gek gezicht trok, of een grapje vertelde, be gonnen ze te schateren. „O, o, o...., wat is lachen heerlijk!", zei de koning, terwijl hij de tranen uit zijn ogen veegde. „Iedereen in mijn land moet lachen leren. Mijnheer Bollebol, ik neem u in dienst als Hofkietelaar." Nu kwam er een drukke tijd voor Pim metje. Elke dag stond hij op het plein voor het paleis. Langs hem heen schoof een lange rij mensen, allemaal inwoners van Bammelonië, die hij één voor één moest kietelen. Er kwam haast geen eind aan. Maar toen hij eindelijk klaar was, be- jullie vast geschaterd hebben van het lachen. Maar de koning en de ministers niet hoor! Het leek wel of hun gezichten van hout waren. Zij vertrokken geen spiertje. Plotseling kreeg Pimmetje een idee. Zou hij het durven? Misschien werd de koning wel erg boos op hem als hij dat deed. Maar kom, het was z'n laatste kans. Pimmetje deed een paar stappen naar voren en toentoen begon hij koning Hobbelijn stevig te kietelen. Eerst keek de koning verbaasd en boos. Maar het hielp! „Hahaha.... hihihi. schei uit. lachte de koning. „Hahaha. het is genoeg. Hahahi, o wat moet ik lachen! Nu zijn de ministers aan de beurt. Hahaha!" Eén voor één kietelde Pimmetje nu ook stond er ook geen vrolijker land dan Bammelonië. Tjonge, wat werd er hard en veel gelachen! De Bammeloniërs had den ook zoveel in te halen! Koning Hobbelijn gaf Pimmetje als be loning vele kostbare geschenken. „Je mag zo lang in het paleis blijven logeren als je wilt", zei hij. Maar Pimmetje wilde weer verder trekken. Op een goede dag deed hij zijn rugzak om en ging hij er vandoor. Wel honderd Bammeloniërs liepen een eind mee om hem de weg te wijzen. De koning en zijn ministers waren er ook bij. Iedereen wuifde hem dank baar na. Toen Pimmetje later al heel ver in de bergen was, kon hij de mensen in Bam melonië nóg horen lachen! Jim Keulemans 23

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1962 | | pagina 25