Op 27 mei 1945 bracht prins Bernhard in
zijn kwaliteit van opperbevelhebber van
de Binnenlandse Strijdkrachten een be
zoek aan het hoofdkwartier van de B.S.
te Rotterdam, dat gevestigd was in ons
kantoorgebouw aldaar. Na afloop van
dit bezoek werd deze foto gemaakt.
Rechts van de Prins de heer F. A. van
der Hoeven, destijds gewestelijk comman
dant van de Binnenlandse Strijdkrachten,
strijdend gedeelte, gewest 14. Deze foto
en de twee op pagina 10 zijn uit het
archief van de heer Feith.
weten te huren, dat in kleine percelen als volkstuintjes
aan die leden van het personeel, die daarvoor belang
stelling hadden, werd uitgegeven. Geregeld kon men
daar tientallen brouwerijmensen bezig zien met het poten
en verzorgen van aardappelen, groenten enz.
In de hongerwinter was ieder lid van het personeel
bezig op de een of andere manier zijn voedselvoorzie
ning te verzekeren. Het aantal noodkacheltjes, dat in
de werkplaats gemaakt werd, was legio. Er waren zeer
vernuftige constructies bij, waarop men met behulp van
slechts enkele spaanders als brandstof een warm hapje
kon bereiden.
Deze plaquette
bevindt zich in
de gang parter
re) van het kan
toor in Rotter
dam.
Hoewel, zoals reeds eerder gezegd is, het onderlinge
vertrouwen op de brouwerij zeer groot was, bestond er
aan de andere kant een grote geheimzinnigheid inzake
de manier, waarop een ieder aan wat extra voedsel of
anderszins probeerde te komen.
Op het laboratorium werd men, naarmate de nood
steeg, steeds vindingrijker. Men vormde complotten voor
het maken van artikelen waaraan grote behoefte be
stond. Sommige handige lieden zaten soms in drie com
plotten tegelijk zonder dat men dit van elkaar wist.
Deze mensen hebben ongetwijfeld de stoot gegeven tot
hetgeen na de oorlog erg in zwang is gekomen, namelijk
„Doe het zelf" en „Zelfbediening".
In één hoek van het laboratorium werden, toen er geen
elektriciteit meer was, kaarsen gegoten. Deze hoek werd
„Gouda" genoemd. Op een ander plekje fabriceerde
men zeep; hier was men in „Vlaardingen". Op weer
een andere, meer afgelegen plaats van het lab werd in
samenwerking met andere technici een olie-industrie ge
sticht, waarbij de benzol uit onze gascompressoren goed
van pas kwam. Deze olie-industrie was alleen toeganke
lijk voor ingewijden. Als men destijds verzocht daar
toegelaten te worden voor werkzaamheden, werd er
steevast „nee" geschud. Dit was dus een oliewinning,
echter zonder „jaknikkers"Deze afdeling heette des
tijdens „Delft". De chef van het laboratorium was aan
gewezen als oliemagnaat. De olies waren toen zeer
zeer willig!
Er was ook een weliswaar „kleine" maar toch belang
rijke hoek in het lab, die men „Klein-Schiedam" noem
de. De heer Dijkema, burgemeester van dit plaatsje,
verklapte ons, dat hij het altijd jammer heeft gevonden
geen dagboek te hebben geschreven over de bedrijvig
heid op het lab gedurende de oorlog. „Dit had onge
twijfeld een dik en interessant boek kunnen worden. Ik
had het niet de titel „De beste jaren van mijn leven"
gegeven, daarvoor was de tijd toch weer te ernstig, al
hoewel we ons best geamuseerd hebben. „De geestrijkste
jaren van mijn leven had als titel beter gepast, vooral
als men voor het woordje „geest" de Latijnse vertaling
bezigt"aldus de hoofdanalyst.
Wie aan het eind van de oorlog het laboratorium be
trad, kon denken in een kippenfokkerij terecht te zijn
gekomen. Eén van de glaswerkkasten was als kunst
moeder ingericht en kuikens dwarrelden door heel het
laboratorium.
Al met al kunnen we concluderen, dat het laboratorium
zich nog het beste door de oorlog heeft kunnen heen
slaan.