Toen namelijk destijds op 1 augustus 1914 de mobili
satie afgekondigd werd, vorderde de regering tegelijker
tijd de paarden, waarvan nagenoeg alle viervoeters van
Heineken het „slachtoffer" werden. Door deze maatregel
werd het biervervoer, daar er praktisch nog geen auto's
waren, vrijwel onmogelijk. In haar wanhoop heeft de
directie toen de koetsiers van hondekarren voorzien.
Het moet wel een wonderlijk gezicht geweest zijn, al die
spannen, die 's morgens met hun lading bier in alle
richtingen verdwenen, uiteraard onder hels geblaf van
de trekdieren.
Deze moeilijkheden had men bij de mobilisatie in 1939
en daarna bij de invasie van de Duitsers niet, aan-
Maart 1945. Tegen het einde van de oorlog was dit scha
mele beetje voedsel het dagrantsoen, waarop de distributie
bonnen recht gaven, (foto Rijksinstituut voor Oorlogsdocu
mentatie).
gezien een groot gedeelte van het biertransport reeds
met auto's plaatsvond. Daarnaast echter beschikte de
brouwerij nog over een zestiental paarden.
Toch lieten de moeilijkheden niet lang op zich wach
ten. De verstrekking van benzine werd al spoedig stop
gezet, zodat men genoodzaakt was uit te zien naar
andere krachtbronnen of middelen van vervoer. Zo kon
men dagelijks onze toenmalige directeur, ir. Berkemeier,
gezeten op een tandem, het terrein van de brouwerij
zien oprijden, waarbij zijn particulier chauffeur voorop
nog altijd dienst deed als bestuurder van het voertuig.
Een andere krachtbron ter vervanging van benzine werd
al spoedig gevonden in de mogelijkheid onze auto's te
laten rijden op lichtgas. Ten behoeve hiervan werd een
installatie aangelegd om het gas in cilinders te persen
(80 ATO). Op zo'n cilinder samengeperst gas kon een
auto dan een tijdje (niet erg lang) rijden. Intussen werd
ook het gas schaars, wat tot uiting kwam in de be
perking, dat men slechts enkele uren per dag gas uit de
leiding kon betrekken. Om toch in de allernoodzake
lijkste behoeften te kunnen voorzien, is toen gebruik
gemaakt van een kleine gashouder, die indertijd aan
geschaft was om het gistingskoolzuur op te vangen.
Deze gashouder, die zich op enkele honderden meters
van de brouwerij bevond, werd dan, telkens als er weer
druk op de gasleiding stond, snel gevuld met behulp
van een aanzuigpomp. Dit is een tijdlang goed gegaan,
totdat op een ochtend op hetzelfde ogenblik, dat in het
laboratorium een brander werd aangestoken, de gas
houder met een hevige klap in de lucht vloog. Gelukkig
deden zich hierbij geen persoonlijke ongelukken voor.
Bij het comprimeren van het lichtgas was er de geluk
kige omstandigheid, dat zich bij dit samenpersen een
vloeistof afscheidde, die ruwe benzol bleek te zijn. Deze
ruwe benzol werd op het laboratorium gezuiverd en
vervolgens gebruikt voor laboratoriumbranders, bij
extracties, enzovoort.
Hoewel in die tijd dus ingenieuze lieden auto's lieten
rijden op lichtgas of houtgas (voor het laatste moest
men veelal een apart wagentje met een generator achter
de auto hangen), zag iedereen wel aankomen, dat, wan
neer de oorlog langer duurde, paardentractie nog het
langst in stand zou kunnen worden gehouden. Dies
werden naar alle kanten ijlboden uitgestuurd om meer
paarden voor de brouwerij aan te schaffen. Hierbij
moeten we nog even speciaal de oude stalbaas Kok
noemen, die zich, niettegenstaande hij gepensioneerd
was, gaarne beschikbaar stelde om in Brabant en Lim
burg paarden te gaan kopen. Het werd al spoedig be
kend dat de brouwerij belangstelling had voor paarde-
krachten en zo stond er op een dag 's morgens vroeg
een boer met een paard voor de huisdeur van ir. Emmens
om te trachten deze viervoeter aan de brouwerij kwijt
te raken.
In die tijd verschenen er, voor zover men zich kan
herinneren, 20 tot 25 nieuwe paarden op de brouwerij.
Zij genoten de bijzondere belangstelling van ir. Söhngen,
die met zijn zin voor geschiedenis en vooral zee
geschiedenis de paarden historische namen gaf. Zo
hadden wij toen onder andere Erasmus (door het stal
personeel spoedig „Rassie" genoemd), Hugo (de Groot),
Olivier (van Noort), Michiel (de Ruyter) en Maarten
(Harpertszoon Tromp), welke laatste twee één span
vormden. De bijzondere liefde en zorg voor de paarden
bracht ir. Söhngen een paar maal per dag naar de stal
om naar de welstand van de viervoeters te informeren.
Het schaarse voedsel, dat men nog voor de paarden kon
kopen, werd op het laboratorium geanalyseerd en door
de heer Söhngen zeer kritisch op zijn voedingswaarde
beoordeeld.
Met het voortduren van de oorlog werd het steeds moei
lijker voedsel voor deze dieren te veroveren; trouwens
meer en meer werd een gedeelte van het personeel in
geschakeld om niet alleen voor de paarden, maar ook
voor het personeel zo veel mogelijk voedsel te vergaren.
Wij hadden daarbij het geluk, dat Heineken kort voor
de oorlog de aandelen van Hoppe's Distilleerderij had
verworven, waardoor wij de beschikking hadden over
grote hoeveelheden jenever, een artikel dat steeds meer
gevraagd werd en dat als ruil- en vooral omkoopobject
een enorme waarde kreeg. Zo herinneren wij ons, dat op
zekere dag een wagen met de nodige jenever werd uit
gestuurd om, nadat de Duitse schildwachten bij de
Barendrechtse brug waren omgekocht, uit de groten
deels geëvacueerde Hoeksewaard, waar nog enkele
boeren achtergebleven waren, aardappels te halen
in ruil voor jenever. Deze aardappels werden dan later
volgens een bepaald systeem onder het personeel van
de brouwerij verdeeld.