Siempie
Snugger
EEN VERVOLGVERHAAL VOOR
ONZE JEUGD
I.
Héél ver van hier is een grote kust
van goud. Tussen die goudklompen
daar leeft een volk dat de Goud
scheppers heet. De zee waaraan zij
wonen heet ook al Goudzee. Ze
wonen in grappige huizen, die
dicht bij elkaar staan. De huizen
zijn gebouwd van schelpen. De
Goudscheppers hebben nog nooit
mensen gezien uit andere landen.
Hoe zouden die aan de goudkust
moeten komen?
Aan de ingang van de kust ligt een
groot schip. Op dit schip houden
vier dappere Goudscheppers post
om ongevraagde bezoekers
wanneer die zouden komen
weg te jagen. Indringers komen er
echter nooit, dus ze hebben weinig
werk. Soms staan ze met hun
armen over elkaar en verzinnen zij
iets ondeugends. Eén van die
Goudscheppers is Siempie Snugger.
Hij draagt een blauw-geruit broekje
en een rood jasje. Een muts draagt
hij alleen wanneer het koud is. Hij
heeft veel vrienden en is op school
ontzettend knap. Soms is Siempie
ook wel eens ondeugend; dan haalt
hij echte kwajongensstreken uit.
Doch op het ogenblik gaat Siempie
zijn hart van rikketik. Gisteren
was er een brief bij Siempie
zijn vader binnengekomen van de
hoofdcommissaris van politie!
Jullie begrijpen natuurlijk wel dat
heel de familie Snugger hard
schrok, toen zij in de gang die
enveloppe zagen liggen met het
stempel van de politie er op. Snel
heeft mijnheer Snugger de brief
gelezen! Maar wat schrok hij!
Daar vroeg de hoofdcommissaris
van politie of Siempie woensdag
middag om 2 uur op het politie
bureau wilde komen, want de
politie wilde Siempie het één en
ander vragen. Wat werd pa Snug
ger kwaad. Wat zou die bengel nu
weer voor kattekwaad uitgehaald
hebben!
Hij moest direct bij zijn vader
komen en deze vroeg streng: „Wat
heb nu nu weer voor kattekwaad
uitgehaald, dat je bij de hoofd
commissaris moet komen? Heb je
een ruit ingegooid of heb je ge
spijbeld?" „Ik heb niets gedaan",
antwoordde Siempie onschuldig.
Nu werd zijn vader nog kwader.
Hij sprak: „wacht maar, dan zal
ik de commissaris wel eens op
bellen." Hij pakte de haak van
de telefoon, draaide het nummer
en vroeg naar de hoofdcommissaris.
Angstig keek Siempie toe! Daar
hoorde hij zijn vader zeggen:
„Goedemorgen, u spreekt met
Snugger. Wij hebben een brief van
u gekregen, waarin u Siempje ver
zoekt om morgenmiddag bij u te
komen. Nu beweert hij dat hij niets
gedaan heeft en niet begrijpt waar
om hij bij u moet komen."
Aan de andere kant klonk een luid
gelach. „Ja", sprak de hoofdcom
missaris, „dat is waar, dat is dom
van mij. Siempie heeft beslist niets
gedaan. Wij hebben zijn hulp
nodig. Hij draagt niet voor niets
de naam Snugger. U zult waar
schijnlijk binnenkort heel trots op
uw zoon kunnen zijn. U vindt het
toch wel goed, dat hij morgenmid
dag komt." „Waarvoor?" „Ja, dat
is feitelijk een geheim tussen uw
zoon en ons." „Dan is het in orde",
antwoordde mijnheer Snugger. Er
werd natuurlijk nog wel over ge
sproken.
Op school lette Siempie die dag
slecht op. De meester moest hem
herhaaldelijk waarschuwen. Zon
der schoolblijven rende hij naar
huis. In zijn haast liet hij zijn
vriendje Daafje staan. Dat was
wel bijzonder dom, want meestal
zag je de twee jongens samen. Zijn
boterhammen stonden al op tafel.
„Rustig Siempie", sprak zijn moe
der, „je hebt nog V/2 uur de tijd.
Je moet wel je nieuwe pak aan
trekken en je andere schoenen."
Eindelijk vertrok Siempie naar het
politiebureau. Dapper stapte hij
naar binnen. Hij kwam aan een
loket, waarachter een agent zat.
Deze wist schijnbaar al waarvoor
hij kwam. Hij nam Siempie mee
en samen stapten ze naar de ver
gaderzaal. Rond de tafel zaten de
hoofdcommissaris, twee inspec
teurs en een paar agenten. De
hoofdcommissaris stond op en gaf
Siempie de hand.
JOS. TABBERS
(Wordt vervolgd)
20