IC A M P E R. E kantine natuurlijk, bijzonder welkom. Maar je moet wèl kwaliteit geven! Ik heb natuurlijk niet overal verstand van. Wat wist ik nou bijvoorbeeld van bier? Het is niet, omdat u erbij zit, maar ik geloof toch wel, dat ik het met Heineken goed geschoten heb. Ik hoef het niemand met kunst- en vliegwerk aan te praten. Als de men sen het Heineken etiket zien, dan schijnen ze allemaal wel te weten, dat het goed is, of gut, of good, of bon, want we krijgen hier ook veel bui tenlanders en die verwonderen zich er alleen maar over, dat het Heineken pilsje, dat in hun vaderland blijkbaar een soort luxe is, hier voor zo'n zacht prijsje te koop is. En het is plezierig om te zien, hoe er soms rond zo'n blijkbaar internationaal hoog gewaar deerd produkt (om het nou eens heel deftig te zeggen) een soort verbroede ring ontstaat, die de „gezellige men sen" van de advertenties toch wel nabij komt. Daarom heb ik hier in de kantine ook wat Heineken reclame opgehangen. Over 't algemeen voel ik daar niet zoveel voor. Ik maak liever reclame voor mezelf, maar ook hier moest ik uw vertegenwoordiger gelijk geven: het blijkt, dat de Heineken reclame ook een reclame voor mijn eigen bedrijf is en dat onze belangen dus parallel lopen. In de kampwinkel ging het eigenlijk net zo. „Mag ik eens een aardig displeetje maken?" vroeg uw verte genwoordiger. Wist ik veel, wat een displeetje was! Maar hij stelde zijn display op, zonder al te veel van mijn kostbare ruimte te vergen, want daar had ik hem tevoren voor gewaar schuwd, en geloof me of geloof het niet, het verkocht óók nog! Vooral de vraag naar die „Rondjes" is me bij zonder meegevallen. De prijs bleek in sommige gevallen een hinderpaal, maar anderen stapten daar in hun op gewekte vakantiestemming vlot over heen. Noem het snobisme, noem het wat je wilt, maar hoe dan ook, ik heb vorig seizoen alles bij elkaar zo'n 500 kisten en dozen Heineken verkocht. Nog niet groots, dat weet ik wel. Het zal uw dividend niet van 14 naar 15 procent brengen, maar ik ga tóch vol gend jaar aan mijn kantine een aardig terrasje breien en het moet gek lopen, als ik er dan met alles wat ik in die paar jaar al van dit malle vak heb ge leerd geen 600 kisten doordraai! Laat ze 't me allemaal maar nadoen, die 3999 collega's van me in Neder land! Wat mij betreft, ik begin er nu pas echt plezier in te krijgen!" Mijn eerste tentje stond in de Rotterdamse Zandpolder. Het was een oud laken met twee stokken en veel touwen. Het was wit en versteld, maar het was het hoofdkwartier van de ro vers in ons adembenemende spel „rovertje en reizertje". De gemolesteerde reizigers werden er binnengebracht en uitge schud, waarna de reizigers op hun beurt rovers mochten zijn, enzovoort. Een spel dus uit het volle leven. We hadden een rokend, smeu lend kampvuurtje, waar we aardappels in piepten. Als we ze eruit wilden halen, brandden we al scheldend onze fikken aan de verkoolde schillen, wat ons er vervolgens niet van weerhield de blommige inhoud als uitgelezen wild braad te verslinden. De drank? Een fles koude thee, van moeder meegekregen. De rovers en de reizigers moesten het afleggen tegen de oprukkende huizen blokken. We moesten ons terugtrekken in de straat en van daaruit heb ik in een zomervakantie mijn eerste echte kampeertocht gemaakt. Het was een lange en ingewikkelde reis, met de boot van Rotterdam naar Waalwijk (we bukten, toen we onder de brug over het Hollands Diep doorvoeren) en van daar lopen naar Kaatsheuvel. Weiswaar bereik je nu in aanzienlijk kortere tijd Majorca of Dubrovnik, maar daar kan het toch nooit zo fijn zijn als in ons eerste kamp bij Kaatsheuvel. De tent was een grote legertent. We lagen er met z'n zessen in. Het ding was van zwaar zeildoek en voor het vervoer ervan hadden we een ingenieus wagen tje op vier fietswielen in elkaar geprutst. Er waren toen nog geen campings. De tent stond zo maar ergens in het bos, hetgeen ons in onze ogen de verplichting oplegde, 's nachts een schildwacht uit te zetten. We waren tenslotte in een ver, vreemd land en je kon nooit weten, wat er gebeurde. Die nachtwacht was op een bijzondere manier opwindend. Het bos bleek vol sluipende moordenaars en wilde dieren te zitten, die rotge- luiden produceerden en allerlei rare schaduwen wierpen. Nooit werd de dage raad zo als een verlossing ervaren als na zo'n dapper doorworstelde, angstige nacht. Die angsten werden vervolgens uitgebreid afgereageerd in sterke ver halen aan de maaltijd. Helaas stond toen de blikjesindustrie nog in haar kinderschoenen, hetgeen niet naliet zijn stempel te drukken op ons kampmenu. Dat varieerde van rijst met pruimen tot pruimen met rijst, waarvan de laxatieve en anti-laxatieve werking elkaar blijkbaar wonderlijk goed compenseerden, want niemand had last. We vonden het heerlijk. De drank? Flesje prik. Later is de tijd gekomen, dat het kampeerwezen door „groepen" werd be heerst en het door de buitenwacht werd beschouwd als een min of meer ridicule bezigheid van A.J.C.'ers, padvinders en vegetariërs. De Roep der Natuur werd toen met een Hoofdletter geschreven en om elk kampvuur moes ten zo nodig volksdansen worden gepleegd. Men declameerde Adema van Scheltema en zong met gitaarbegeleiding, dat het Zigeunerleben so lustig was. En de drank? Appelsap! Zo is mijn animo voor het kamperen geleidelijk gedaald en kon men mij in de vakanties vinden in pensions of in niet te dure hotelletjes. Totdat na de tweede wereldoorlog plotseling weer onomstotelijk bleek, wat ik altijd had geweten, namelijk dat de wereld, nu dus onze nieuwe, gezuiverde wereld, toch voor een kampeerder veel groter, veel ruimer, veel vrijer was dan voor gewone mensen. En toen heb ik me eigenlijk pas goed en volslagen ver slingerd aan sheltertjes en dwarsslapers, aan noktenten en ingewikkelde dubbel- daksdingen en ik heb opnieuw en enthousiast het buitenspoor gezocht. Alleen, nu gaat het met de auto en nu wordt het tentje niet meer romantisch midden in een eenzaam bos geprikt. Nu is er de Camping, met zegenrijke en com fortabele instituten als toiletten, douches, vuilnisbakken, kampwinkels en kantines. Maar in de tent (het is inmiddels een bungalowtent geworden van wege het bukken) voel je je weer net als vroeger. Alleen de drank. Dat is nu Heineken. vdz 7

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Het meest getapt | 1968 | | pagina 27