PERSONEELSORGAAN VAN DE AMSTEL BROUWERIJ N.V.
AMSTEL
De mannen in het grijs
HET SPONGAT
NUMMER 42 - 18 AUGUSTUS 1966
Wie de taak van onze bewakingsbe
ambten beziet, valt al spoedig de gelijke
nis op die deze vertoont met de taak
van de politie: beide zijn belast met de
handhaving van de orde en de veilig
heid. Onze bewakingsbeambten dragen
ook een uniform (die overigens volgens
de richtlijnen van de minister van Jus
titie geen gelijkennis mag vertonen met
die van de gemeente- of rijkspolitie of
de Koninklijke Marechaussée). Nu is
het helaas zo dat de gemiddelde Neder
lander als je hem terloops naar zijn
mening over de politie vraagt daar niet
veel mee op blijkt te hebben, want, wie
heeft niet eens een bekeuring gehad
omdat hij bijvoorbeeld zonder achter
licht reed of zijn auto had geparkeerd
op een plaats waar dat niet mocht. Gaat
men bij de beoordeling van de politie
man echter eens verder kijken en beziet
men daarbij de andere taken die hij
heeft, dan komt men gelukkig al gauw
tot een milder oordeel en is men blij
dat men, als dit nodig mocht zijn, altijd
een beroep kan doen op de politie. Zo
is het ook gesteld met onze bewakings
dienst.
Het is mogelijk dat u een gevoel van
wrevel voelt opkomen als u de brouwerij
verlaat en de bewakingsbeambte bij de
uitgang correct doch beslist tegen u
zegt: „Meneer, wilt u even met mij
meegaan; ik zou graag even willen zien
wat u in uw tas heeft".
Maar wie zijn oordeel over onze bewa
kingsbeambten alleen op een dergelijke
ontmoeting baseert doet deze funktio-
narissen onrecht, want zij hebben nog
vele andere taken.
De hoofdtaak van de bewakingsdienst is
echter, zoals reeds gezegd, het hand
haven van de orde en de veiligheid.
Bij het uitvoeren van deze taak is hij
aan wettelijke voorschriften gebonden.
Deze zijn vastgelegd in de Wet op de
Weerkorpsen van 1936. Hierin staat
onder meer: „Particuliere bedrijfsbewa-
kingsdiensten kunnen door Onzen Mi
nister (de Minister van Justitie) worden
toegelaten, mits hun werkzaamheden
beperkt blijven tot de handhaving van
de veiligheid van de personen en de
goederen tot het bedrijf of de onder
neming behoorende, de handhaving van
de openbare rust in de gebouwen en op
de terreinen van het bedrijf of de onder
neming en onder het personeel en het
toezicht op het personeel".
(vervolg op pag. 2)
De heer G. Langejan in de portiersloge van het bedrijf in Amsterdam. Op de voor
grond de slagboom die vanuit de loge kan worden bediend.
□ouaumonl
De Franse journalist Georges Blond
heeft in zijn boek „Verdun" een knappe
analyse gegeven van de wijze waarop
het Franse leger functioneerde tijdens de
hevigste veldslag van de eerste wereld
oorlog, die dit jaar een halve eeuw ge
leden plaats vond.
Een van de treffendste passages gaat
over de verovering van het fort Douau-
mont, het belangrijkste bolwerk van de
versterkte plaats Verdun. Doordat de
strategen niet meer geloofden in vaste
versterkingen, gezien de snelle val van
de forten in België, had het Franse
opperbevel besloten de forten te ont
wapenen. Daardoor bevonden zich in
het fort Douaumont nog slechts twee
compagnieën reservisten, geen geoefende
troepen dus. Toen de forten rond Ver
dun plotseling strategisch belangrijk
werden, beval men in allerijl hierin weer
garnizoenen te legeren. Maar deze be
velen kwamen niet tijdig ter plaatse.
Tezelfdertijd gaf een divisiegeneraal de
reserve-eenheden die in de omgeving van
het fort Douaumont lagen bevel terug
te trekken. Hij zag hierbij de reservisten
in het fort over het hoofd en deze, niet
goed meer wetend wat de bedoeling was
trokken eveneens terug. Het is opvallend
dat geen van zijn ondergeschikte com
mandanten eraan heeft gedacht of in
staat is geweest dit te voorkomen. Toen
de Duitsers het fort bestormden, waren
er nog slechts 57 reservisten in, die
evenwel geen tegenstand boden, zoals de
Duitsers hadden verwacht, want
onder hen bevond zich geen enkele
officier meer, dus er werd geen bevel
tot de verdediging gegeven.
Uit dit voorval kunnen wij in het be
drijfsleven, ook nu nog, leren dat een
organisatie niet doeltreffend kan funk-
tioneren als niet elk lid daarvan bekend
is met het doel daarvan en de middelen
waarmede de leiding dit wil bereiken, de
coördinatie en de berichtgeving aan en
tussen de diverse onderdelen niet goed
is, waardoor geen maatregelen of geen
goede maatregelen kunnen worden ge
troffen, en de niet-leidinggevende mede
werkers door hun chefs niet zodanig
zijn opgeleid en geïnformeerd dat zij,
als dit nodig mocht zijn, ook bij af
wezigheid van hun chef, juist weten te
handelen.
1