•H
^Ondanks alles
iffum
Wmlr ïfl
lil
ophangen van de luiers die als capitalatie-
vlaggen vrolijk tussen het bureau van m'n
man en het televisietoestel, de spiegel en
het bed en de boekenkast en de lamp hin
gen te bungelen. Daarmee kent U dan met
een ons meubilair. De nachten vulde ik met
angstig wachten op z'n gegil dat alle an
dere bewoners van het huis zeker wakker
zou maken, plus de eigenaar die toch al
op onze aanwezigheid niet was gesteld en
na een mislukte poging tot lozing van ons
gezin bij het plaatsen van een televisie
antenne op het dak, zo'n gelegenheid ze
ker gretig zou aangrijpen. Tijdens die lange
wachturen doemde steeds het schrikbeeld
voor me op van op straat gezet te worden.
Ik zag mezelf al langs de Amstel zitten -
ja daar woonden we, maar dronken geen
bier op onze enige stoel met een schrei-
^^end kind op m'n schoot, want kinderen
^Bechreien in die omstandigheden altijd, gil
len is dan misplaatst. En m'n man stond
naast ons met een groot bord in zijn hand
waarop hij had geschreven: „Wij zijn dak
loos. Help ons!"
Ik kan U zoveel bijzonderheden van dit
alles geven omdat deze nachtmerrie tot de
dag na Kerstmis werd geprolongeerd. Toen
gingen we verhuizen. Ja ik ben het met U
eens, geen geschikte tijd en zo. Maar wat
wil je: die luiers in de kamer waren ook
niet zo geschikt voor de tijd. Trouwens, we
zeiden steeds tegen elkaar: „Met dat beetje
dat we hebben is het zo gepiept".
Mijn man ging daarom op 27 december
weer aan het werk en liet mij alleen om
de verhuizers te ontvangen. Het waren er
drie die ik, als ik een café had gehad, di
rect als uitsmijters zou aanstellen. Ze ke
ken met een blik van „niet eens een buf
fet" door de kamer, vroegen niet begrijpend
„Is dit alles" en deden toen uit routine hun
jasjes uit. Ik bracht m'n kind bij de buren
in veiligheid.
Toen begon het. Binnen enkele seconden
lag man I vakkundig op de grond het ser
vies in te pakken waarbij hij zo nu en dan
met een predikersgebaar iets in de lucht
stak en vroeg: „Moet dat ook mee?" en
m'n „Ja's" klonken steeds schuldiger. Man
II staarde intussen als een vermoeide kunst
criticus naar ons pronkschilderij van les
frères Jaques en antwoordde op mijn ze
nuwachtig „leuk hè?" met „Ja, de lijst is
niet gek".
Toen nam hij teder een paardedeken en
kijlde het erin. Man III liet zijn overbodige
biceps werkeloos hangen en gaf de orders.
Ik ging koffie zetten. Terugkerend in de
algehele onttakeling stond man I, blij ein
delijk 'ns iets groots te hebben, met de
kachel van m'n hospita in de armen.
„Nee, nee, die is niet van ons", gilde ik.
„Wat dan wel?" vroeg-ie gepiqueerd. Ver
legen wees ik naar de boeken en zocht in
tussen naar m'n boodschappenmandje met
schone luiers en volle flesjes. Ze hadden
20 minuten nodig om het uit de bijna volle
wagen te halen.
Nadat respectievelijk het bij het huis ho
rende gasfornuis, de antieke gangkist van
de voorburen en de kinderwagen van de
familie boven werden in- en vervolgens
weer werden uitgeladen waren er toch nog
twee en 'n half uur verstreken. Toen tra
den de drie zwaargewichters weer voor me
aan. „Dat was het zeker" zei de angstaan-
jagendste. Ik kon nog slechts knikken.
Ondanks alles hebben we Oud en Nieuw
in ons nieuwe huis gevierd. Er was wel
geen water, behalve dan langs de muren
en geen licht, behalve dan aan de overkant
en de pannen waren wel vergeten en de kist
met kleren zoek maar nou ja, daardoor had
den we elkaar dan ook wat te wensen toen
de klok op Oudjaar 12 uur sloeg en de rot
jes door de straat vlogen.
24