W
«et
stet®et
e®^ -
/V
V
t
/y
door J. Beekman
i
Wanneer de verantwoordelijke redacteur niet zo vlot met zijn schaar was geweestdan
had u nog net aan het einde van mijn eerste artikel in het vorige nummer kunnen lezen
dat ik voor ernstige beoefenaren van de biljartsport, of voor diegenen, die er eens aan
zouden willen beginnen, enkele uitgebeelde biljartstoten wilde laten zien. Ik kreeg daar
toe geen gelegenheid en daarom krijgt u ze nu.
Alvorens daaraan te beginnen, eerst een paar opmerkingen van algemene aard.
1. Zorg voor een goede houding aan de bil
jarttafel. Hoe is die? Sta altijd met ge
spreide benen, zodat u een stevige en
rustige houding hebt. Sta nooit te hoog
boven uw keu. Buig het bovenlichaam zover
naar voren, dat u achter uw eigen speelbal
nog de tweede bal kunt zien, ter bepaling
van de stootplaats en de dikte van bal 2.
2. Speel altijd met een vlakke keu; dus niet
opheffen van achteren en houd uw keu
nimmer met de achterhand tussen duim
en wijsvinger vast. Wel komt de kracht uit
de duimu en de wijsvinger, doch het is een
eerste vereiste, dat de keu met de VOLLE
achterhand wordt vastgehouden.
3. Uw voorhand dient altijd stevig op de
tafel te liggen. Vormt met uw duim en
wijsvinger een klem, waartussen uw keu
stevig ligt. Voorkom zoveel mogelijk het
spelen over de duim.
4. Liggen de tweede en derde bal vlak bij
elkaar en bent u bang, dat na het stoten
de drie ballen „vast" komen te liggen, raak
de eigen speelbal dan zo laag mogelijk.
Als u zacht moet spelen, omdat de ballen
dicht bij elkaar liggen, verklein dan uw
keu, d.w.z. breng de achterhand naar voren.
5. Krijt eerder teveel dan te weinig. Als
u krijt voorkom dan, dat de zijkant van de
pommerance meegekrijt wordt. Het staat zo
slordig, weet u.
En onthoud u dit goedwanneer in deze
reeks gesproken wordt van „trekstoot", dan
wordt hiermede bedoeld DOORSTOTEN;
trekstoten bestaan niet. Trekken is niet an
ders dan de speelbal onder het hart door
stoten. De juiste plaats moet worden be
paald door de positie der ballen.
Geamortiseerde doorschietstoot
26