Pas op voor Pietje
door A. Roekoe
„Heb jij al wel 'es met Pietje in de trein
gezeten?", vroegen ze me.
„Nee, nou dan mag je wel oppassen dat
dat niet gebeurt, want Pietje is gek. Als hij
het toevallig te pakken heeft, meestal op
een winderige dag, dan gaat 'ie, zodra hij
tegenover je zit, ruzie zitten te maken en
dan haalt hij er anderen bij en maakt een
hele scène en jij zit voor schande. Je hebt
de hele trein tegen je. Pas op voor Pietje
zeiden ze me. „En het vervelende is, dat je
hem niks kunt doen. Hij weet namelijk niet
dat hij zo is bij wind en de volgende dag
herinnert hij zich niets
„Nou dank je wel", zei ik, „ik zal er reke
ning mee houden en zo", en ik keek eens
naar de schim van die Pietje, die achter
een beslagen raampje ergens op de boven-
afdeling van de zetterij van de krant, iets
sorteerde in kleine houten bakjes, want tot
normale arbeid was hij niet helemaal in
staat.
Zeker niet op winderige dagen; dan rukte
hij telkens de deur van het hokje open en
riep driftig en zo luid dat het over de hele
zetterij te horen was: „Ja, nou kun je,
hè, grote held! Nou, kun je. Nou me
vrouw ziek isnou kun jewaarna hij
zich trillend van verontwaardiging weer te
rugtrok.
„Pietje hééft het weer", zei de Chef-zetterij
dan, „altijd op winderige dagen. En hij
hééft niet eens een vrouw. Nooit gehad
ook". „Is er nou helemaal niks aan te
doen?", vroeg ik.
„Ach", zei hij mismoedig, „het enige dat
helpt is zo'n beetje hypnotiseren. Strak aan
kijken. Als je hem strak aankijkt, recht in
de ogen en dan zelf je ogen wijd open
houden, dan helpt het wel. Maar begin
daar maar eens aan zo midden in je werk,
nietwaar? Dat doe je niet als de eerste
avondeditie er uit moet, hè."
Nee, dat begreep ik: daar kwam je op een
nuchtere werkdag niet toe. Je ging niet in
een klein hokje één van je ondergeschik
ten zitten te hypnotiseren.
Toen ik een paar dagen later in de trein
zat, kwam hij tegenover me zitten met dat
bleke smoeltje en je kon zo zien dat het
weer eens mis met hem was. Nou, het
waaide ook lelijk die dag; de wind rukte
aan de wagon. Eerst herkende ik hem eigen
lijk niet meteen: zo zonder dat graniet-
grijze stofjasje waarmee hij altijd in zijn
hokje zat zag hij er éven vreemd uit, maar
toen ineens dacht ik: „Dat is Pietje, ver-
28