viert
Feestliedje van René de Clerq
1. De gilde viert, de gilde juicht.
Wat zit gij daar en hlojt en huigt
nog over uwe hoe jen?
De wijsheidbigt maar in de jan;
die ze elders zoejen wil, die jan,
doch haat hem, haat hem zoejen
chxui:
3. Vlet pijpje dampt in monjelmond
en spreidt wellustig in het rond
studentijoze geuren!
Die steeds eenperjamenten /fuift
en per jamenten reujen snuift
jrijgtperjgmenten jleuren!
Diet heste hiertje lust hem niet,
het liefste liedje sust hem niet,
het mooiste meisje just hem niet!
Vloog het glas! Vloog het hart!
Vloog het lied!
2. De 6ejer ruist, de hejer schuimt!
Sa majjers, fris en opgeruimd
het glas aan uwe lippen!
Die op zijn jgmer joejeloert
en, geestversnipp'rend dwaas heen snoert,
drinjwater als de jvppen!
4. De gilde juicht, de gilde viert,
hoera! De pet omhoog gezwierd
en nog eens handgejlonjen!
De hlojjer ligt reeds log en loom,
gejweld door naren hlojjersdroom,
met droge jeel te ronjen.
23
Vers van 't Vat, oktober 2004