was de plek waar ik stond volstrekt een zaam en leeg. Het enige wat ik zag was een kaarsrechte zijweg met de vinger wijzing "Marathon". Ik was op de plek van bestemming aangekomen: achter mij de heuvels, voor mij de vlakte en de zijweg, die ongetwijfeld de richting aangaf waarlangs eens Atheense krij gers hun stormloop tegen de Perzen hadden volbracht. Wilde ik mij redden, in enige schaduw, mij aan die vervloek te zon onttrekken, dan moest ik mijn eigen slag bij Marathon wagen. Dan zat er maar een ding op: die zijweg in, de oude hoplieten.1) achterna, de hitte voor hoe lang nog doorstaan. Bij de bushalte kon ik niet blijven: schaduw moest ik zien te veroveren op mijn vij and, de zon. En dat kon alleen maar ge beuren door op te rukken. De zijweg was lang, recht en zeer zon nig, met af en toe wat lichte schaduw van een boom. Ik had de indruk dat er nergens schaduw was, dat de zon com pleet door alles heen sneed. De hitte was onbeschrijfelijk: geen thermometer ter wereld kon deze warmte op zijn juis te waarde schatten, omdat die onge twijfeld boven het absolute pluspunt lag. Ik slofte voort, niet gelovend dat mijn lichaam zo hittebestendig zou zijn dat ik een plek van rust en koelte zou weten te halen. Ik begon, al voortsjokkend, mij af te vragen of, als mijn bloed zou gaan koken, de stoom uit mijn linker- dan wel mijn rechter-neusgat zou ontsnap pen wat een interessant vraagstuk mag heten. Maar niets van al gebeurde. Ik sleepte mij verder, mijn hart bleef pompen, mijn longen bleven werken, mijn poriën zwe ten. En hoe! Het was alsof ik onder een warme douche stond. Naarmate ik verder kwam en niet be zweek, begon ik een beetje trots te wor den op mijzelf. Ik voelde dat ik het ha len kon, dat Marathon mij niet klein zou krijgen, dat ook ik de vlakte zegevie rend zou doorkruisen, dat ik een plek van schaduw zou veroveren tegen het verzet van de kopéren ploert in. Een heuveltje doemde op waar de weg omheen draaide. De beroemde graf heuvel waaronder de 192 Atheense hoplieten, gesneuveld in het centrum van de slag, begraven moeten liggen. Ik had er nauwelijks belangstelling voor, ik had genoeg te doen met het stelpen van mijn zweet. "Die heuvel", dacht ik schamper, "die molshoop zou den wij met wat bulldozers in een paar uur bij elkaar geschraapt hebben." Geen eerbied ook voor de "stele" 2) waarin een zwaar bewapende klassieke soldaat gebeiteld staat. "Een kerel in een minirokje." Toen ik de heuvel voorbij was besefte ik dat nu pas voor mij het kritiekeogenblik in mijn slag bij Marathon gekomen was. De vlakte bleef zich voor mij uitstrek ken, trillend in de onbarmhartige hitte van de hemelse straalkachel. Ik was aan het eind van mijn aanvalskracht, net als de Atheense scharen het zijn geweest na hun stormloop vanuit de heuvels. Zoals hun centrum een ogenblik ging wankelen, zo het mijne. Wilde ik recht door naar koelte en zee, dan was dat nog een bliksems eind. Links echter ontwaarde ik in het veld een groepje hoge bomen, die echte schaduw wierpen. Onder de bomen een nederig huis met het toverwoord "TA- VERNA". Daar was redding. Ik besloot mijn slag te winnen door een manoeuvre over de flanken, zoals het eertijds ook moet zijn gegaan. Ik hergroepeerde mijn krachten, ver zamelde al mijn ledematen, comman- 10

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1980 | | pagina 10