J.C. van der Luur
één uit
duizend
Vijfendertig jaar geleden liet het zich nog
aanzien dat de heer J. C. van der Luur
een groot deel van zijn leven in de bos-
lucht zou doorbrengen. Hij doorliep
achtereenvolgens de middelbare land
bouwschool, -tuinbouwschool en nog
een jaar de bosbouwschool. Gedurende
dat laatste jaar werkte hij voor de Ne
derlandse Heidemaatschappij totdat de
Duitse bezetting de activiteiten van deze
maatschappij in 1942 stop liet zetten.
,,We moesten de oorlog toen maar af
wachten," vertelt de heer Van der Luur.
Na de oorlog keerde hij weer terug bij de
Nederlandse Heidemaatschappij. Na
hier nog enige jaren gewerkt te hebben,
had hij al voor zichzelf uitgemaakt, dat
hij er niet wilde blijven. ,,lk wilde óf bij de
Rotterdamse Electrische Tram gaan
werken, óf als douane-beambte bij de
grens. Op een middag in die bloedhete
zomer van 1947 lag ik onder een boom
de krant te lezen; werken konden we
toch niet want daar was het veel te heet
voor. Zag ik opeens een advertentie voor
seizoenarbeiders bij de Heineken brou
werij in Rotterdam staan. Die hield ik in
gedachten. Op de dag dat ik van mijn
sollicitatiegesprek bij de Rotterdamse
Electrische Tram terugkwam, moest ik
toevallig langs de brouwerij. Ik dacht, ik
wip meteen even binnen, ik kan altijd
zien wat ze me te bieden hebben." De
brouwerij bleek inderdaad verlegen te
zitten om seizoenarbeiders en de heer
Van der Luur kon zo een baan in de bot
telarij krijgen. „Wat bieden jullie?
vroeg ik natuurlijk. Vierenveertig gul
den tachtig was het antwoord. Wilt u
dat nog eens zeggen? vroeg ik toen,
want ik kon m'n oren niet geloven; bij de
R.E.T. hadden ze me namelijk net acht
entwintig gulden aangeboden, dus dat
was nogal een verschil!" De heer Van
der Luur hoefde er dan ook niet lang
over na te denken. Nog dezelfde dag
werd hij gekeurd en belde hij de Heide
maatschappij op om te zeggen dat hij er
niet meer terugkwam. „Vrijdags had ik
gesolliciteerd en zondagavond begon ik
al in de nachtploeg in de bottelarij."
In oktober van dat jaar werden er 150
seizoenarbeiders ontslagen, Van der
Luur was daar echter niet bij. Eind no
vember vielen er weer 70 ontslagen. „Ik
snapte er niets van, want nog steeds was
ik daar niet bij en ik werkte er toch ook
als seizoenarbeider." Om aan alle onze
kerheid een einde te maken, stapte de
heer Van der Luur naar zijn baas en
vroeg wat men met hem voor had. Het
bleek dat de brouwerij hem graag wilde
houden. Er werd een vast salaris afge
sproken en Van der Luur bleef voorlopig
in de bottelarij.
Mouterij
De volgende stap was naar het bierma
gazijn, waar hij het ook prima naar zijn
zin had. De omschakeling die hij daarna
moest maken, zag hij echter helemaal
niet zitten, want dat was naar de moute
rij. „Dat wilde ik niet. Ik had namelijk al
tijd gehoord dat als je wat uitgehaald had
wat niet in de haak was, je voor straf in de
mouterij te werk werd gesteld. Ik dus
naar meneer Gombert, die inmiddels
bedrijfsleider was geworden om te zeg
gen dat ik daar niet wilde gaan werken.
Gombert zei: 'Je werkt daar tot januari,
dan kom je me vertellen hoe 't je bevalt
en als je het er dan nog niet naar je zin
hebt, ga je weer terug naar je oude af
deling'. Met die afspraak ging ik ak
koord. Ik naar de mouterij. Weldra bleek
dat ik nog nooit zo'n leuk werk had ge
had als daar. Met mout en gerst werken
was helemaal een kolfje naar m'n hand!"
De maanden verstreken en op een za
terdagmorgen in januari zat Van der
Luur in het bad in de mouterij, toen er
op de deur gebonsd werd en een collega
hem riep om te zeggen dat hij bij drs. J.
Gombert moest komen. „Ik dacht, wat
moet die nu weer van me. Bleek dat ik
onze afspraak helemaal vergeten was. Ik
heb toen laten zeggen dat het me prima
beviel."
De jaren verstreken en op een dag in
april 1953 werd de heer Van der Luur
weer bij de heer Gombert geroepen. „Hij
vroeg of ik wel eens van de proefziederij
(nu: proefbrouwerij) had gehoord. Hij
had er namelijk een karweitje voor me.
Nou dat leek me helemaal iets voor mij
om daar te gaan werken. Ik moest getest
en gekeurd worden. Alles was goed en
toen op de dag dat ik er zou beginnen, 13
april 1953, werd m'n zoon geboren. Dus
ik begon meteen met niet op m'n werk te
verschijnen. Dat was echter allemaal al
van te voren besproken dus kon ik zon
der problemen daarna in de proefbrou
werij aan de slag gaan. Vanaf die tijd ben
ik altijd technisch brouwer in de proef
brouwerij gebleven. En ik vind het een
geweldig vak!"
De naam proefbrouwerij zegt al dat men
zich daar bezighoudt met het maken van
proefbrouwsels: „Dat gebeurt voor al
lerlei doeleinden. Als we een nieuw type
bier willen maken, wordt dat in de proef
brouwerij uitgeprobeerd. Ook analyse
ren we er andere merken bier. Bij alles
wat er op produktie-gebied gebeurt,
wordt de proefbrouwerij ingeschakeld.
Bij materiaalmoeilijkheden, technische
moeilijkheden, bepaalde vernieuwin
gen, het uitproberen van machines of
nieuwe leerprogramma's: om te kijken of
alles naar behoren functioneert, worden
er altijd eerst diverse proefbrouwsels
gemaakt. Als ik zo'n proefbrouwsel
maak, moet ik van ieder bestanddeel dat
ik hiervoor gebruik een proefmonster
maken. Alles wat ik bij dat proces bevind
of tegenkom, schrijf ik op. Vaak worden
diverse keren achter elkaar de proef
brouwsels gemaakt, omdat we niet mo
gen riskeren dat de smaak de eerste keer
puur toeval was."
Zoeterwoude
In 1975 werd de heer Van der Luur naar
Zoeterwoude overgeplaatst.
„Van m'n leven zou ik dat niet meer wil
len meemaken. We gingen toen namelijk
over van het zuivere handwerk naar de
techniek. Voor het eerst moesten we
toen met brouwpanelen werken. Ik ben
ermaarmee aan het pionieren geslagen.
In het begin maak je natuurlijk veel fou
ten. Je moet allemaal knopjes bedienen,
't Is net een piano. Af en toe vergat je wel
eens een knoppie. Na drie maanden had
ik het ding echter helemaal onder de
knie en heb ik voor het eerst een echt
proefbrouwsel gemaakt."
Toch vond Van der Luur de eerste dertig
jaar bij Heineken het fijnste (hij werkt
hier alweer 33 jaar!). „Wat niet zeggen
wil dat ik er nu een hekel aan heb hoor,
maar er is toch wel erg veel veranderd.
De sfeer is hier lang niet zo goed als
vroeger in Rotterdam. Daar kende je
iedereen, men had nog wat voor elkaar
over. Nu werkt men omdat men geld no
dig heeft, niet alleen bij Heineken merk
je dat, maar overal; wij hadden nog echt
plezier in ons werk. Gezelligheid en
amicaliteit is hier ook ver te zoeken. Alles
is zo streng en afgepast. Och, misschien
als ik twintig jaar jonger was geweest,
dat ik er dan minder moeite mee gehad
zou hebben. Het is natuurlijk ook wel
vaak zo dat je door een paar negatieve
dingen geen oog meer hebt voor de po
sitieve."
Een van de positieve zaken die de mo
derne tijd in het bedrijfsleven heeft mee
gebracht, vindt de heer Van der Luur de
ondernemingsraad. „Je kunt nu veel di
recter met je problemen op de proppen
komen; vroeger ging dat trapsgewijs,
naar je baas, naar die z'n baas, naar de
man daar weer boven, etcetera. Je was
al lang dood en begraven voordat er een
uitkomst voor gevonden was. Het enige
wat ik jammer vind, is dat nog zoveel
mensen bang zijn om met hun proble
men voor de dag te komen."
13