A gezegd liever lui dan moe. Zoals die zijn planeten verwaarloost, is met geen pen uit mijn vleugel te beschrijven. Ar moe troef op de meeste en op de Aarde zelf is het ook maar vreemd gesteld; een raar mengelmoesje van sneeuw, ijs en hitte. Het is overigens niet alleen uit laksheid dat hij zich niet met de zaak wil inlaten, maar ook uit trots." Sproeten ,Hij zit namelijk weer onder de zonne vlekken*, een hardnekkige huiduitslag waaraan hij lijdt en waartegen geen kruid gewassen is. Hij zei mij dat hij, met zo'n gezicht vol sproeten en vlekken, toch moeilijk zelf als leidsman voor drie koningen kon gaan optreden en daarom stemde hij er meteen mee in dat u de opdracht van het Comité zou uitvoeren." ,,Dus u hebt het hem al verteld!" riep het sterretje. „Natuurlijk, en neef Zon was blij een di plomatiek argument te hebben om zich met ere van de zaak af te maken." Het sterretje voelde dat het eigenlijk geen nee meer kon zeggen, maar het had toch nog één bedenking. „En wat moet er van mijn planeetjes en van mijn dwaallichtje worden als ik weg ben?" „Daarvoor wordt gezorgd," sprak de engel, „die zullen niets te kort komen." „Hoe kan dat dan?" „Bij de Schepper is alles mogelijk," was het plechtige ant woord en dat deed de deur dicht. „Amen, zeg ik hierop," riep het sterretje, „ik voel wel dat ik niet kan, niet langer mag weigeren. Laat u me dus maar ho ren wat er precies van me verwacht wordt, dan kunnen we op weg gaan." Zo gezegd, zo gedaan. Toen ze alles haarfijn van alle kanten bekeken en op aardse kaarten de koers uitgezet hadden die de Drie Koningen moesten volgen, begaven de engel van de administratie en ster nummero viermiljoennegen- honderddrieenzestigduizendzevenhon- derdachtennegentig zich op weg naar de aarde, maar niet dan nadat de laatste afscheid genomen had van zijn vier pu pillen: „Blijf hier op me wachten en draai maar dapper door. Ik ben weer gauw te rug. Mijnheer de Engel heeft me beloofd dat er goed voor jullie gezorgd wordt." Gauw terug, dat mocht het sterretje zeggen. Want wat zijn nu honderd of duizend aardse jaren in de eeuwigheid? Een klokketik, TIK. Ongerust Alle grote mensen en alle kinderen we ten dat het met de drie koningen Caspar, Melchior en Balthasar gegaan is zoals het moest gaan, ondanks koning Hero des. Wat ze niet weten, is dat de drie koningen toch wel heel ongerust zijn geweest voordat ze aan de reis begon nen. Want de vraag: „Hoe komen we er?" die al zo'n opschudding had ver oorzaakt in het hemelse Comité van Voorbereiding, hield hen, die er het meest directe belang bij hadden, voort durend bezig. Ze wisten alleen dat ze een onbekend stadje moesten zien te vinden dat voor hen ergens in het westen lag en dat de richting waar ze naartoe moesten door vreselijke woestijnen en en hoge, steile bergen leidde. De drie koningen twijfelden, zuchtten en over legden, maar toen het uur was aange broken waarop ze moesten vertrekken, waren ze nog even wijs. „Zouden we wel gaan?" twijfelde Melchior, die de oudste was en daarom heel bedachtzaam. De twee andere koningen vonden dat ze in ieder geval moesten gaan: het bevel daartoe was te duidelijk. „In 's hemels naam dan," zuchtte Melchior vol vrees en ze braken met hun hele karavaan op, tegen de avond pas omdat het dan een beetje koel werd. Zo begonnen de Drie Koningen aan hun tocht van het Oosten naar het Westen, met een hele stoet van raadsheren, lijf wachten, bedienden en kamelen, en niet te vergeten de pakezeltjes die het goud, de wierook en de myrrhe torsten. Alles was rustig in de natuur, de lucht helder en de sterren begonnen hier en daar al te flonkeren aan de avondhemel. Het zou een maanloze nacht worden, maar en dat was vreemd het werd geen nacht. Tenminste niet helemaal. Het bleef schemerig, licht genoeg om niet van de weg te raken. Het teken „Kijk daar eens!" riep Balthasar. „Hoe is het mogelijk," juichte Caspar. „God dank", zuchtte Melchior. Er stond een stralende ster aan de he mel, juist in de richting die zij gaan moesten. Ja, het was ons sterretje dat alles in pracht aan het uitspansel ver overtrof nu het zo dicht bij de Aarde stond. „Een teken, een teken," riepen de Drie Ko ningen, „die ster is onze gids." Hoe verder ze die nacht trokken, des te meer zorgde ons sterretje ervoor de ka ravaan in de goede richting voor te blij ven. Ze hadden de ster maar te volgen en dan kon het niet mis gaan, dat voel den ze. En omdat er bovendien genoeg licht was, besloten ze zo veel mogelijk 's nachts in de koelte te reizen en overdag te schuilen voor de al te hete zonne stralen. Verder en verder gingen ze, over bergen, door dalen en zandwoestijnen, altijd in de goede richting achter de ster aan. En toen eindelijk de ster ons sterretje bleef stil staan boven een stadje dat Bethlehem heette en daar door echt de Ster van Bethlehem ge worden was, toen wisten de Drie Konin gen dat ze het doel van hun reis bereikt hadden en dat ze in dat stadje het kind Jezus zouden vinden. Voordat ze er met hun hele stoet bin nentrokken om het Kind in de Kribbe te gaan aanbidden en geschenken te ge ven, keken de Drie Koningen nog een maal naar boven, naar de ster. Ze wuif den ten afscheid met hun kronen en riepen driemaal heel hard: „Dank u wel, Ster van Bethlehem." Maar ons sterretje zal dat wel niet hebben kunnen horen. Lx-V' engel, VAM 6 PE APMIN i^TRATTfE-•

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1978 | | pagina 6