ipir?'
Een kerstverhaal voor jong en oud, door mr. J. C. Bossard met tekeningen van Jo Spier.
Heel lang geleden, toen de ster van
Bethlehem nog niet de Ster van Bethle
hem was, was hij nog maar een heel
gewoon sterretje, vanaf de aarde nau
welijks zichtbaar. De knapste sterrewi-
chelaar van Babylon had hem nog nooit
opgemerkt; alleen zijn jongste zoontje,
een kind met verbazend scherpe ogen,
meende af en toe het sterretje te zien,
maar zo vaag dat hij dikwijls, na inge
spannen turen, zijn ogen uitwreef en zei
dat hij het zich maar verbeeldde. Ja, het
was maar een doodnormaal sterretje,
een van dertien in het dozijn en het was
zich daarvan wel degelijk bewust. Het
had een heel goed gevoel voor verhou
dingen, voor wat wel en wat niet mag, en
daardoor wist het zijn weg door het
heelal zo goed te kiezen dat het nooit
het pad kruiste van Madame Betel-
geuse*,of van Seigneur Sirius* schitte
rende personages die een geweldige
minachting hadden voor al wat burgerlijk
was en die ons sterretje eenvoudig niet
zagen staan.
Plicht
Maar, al was ons sterretje dan mis
schien wat alledaags, het kende zijn
plicht en had zijn zaakjes goed voor el
kaar. Al zijn protonen, neutronen en
elektronen stonden keurig op rijtjes, het
verspreidde naar alle kanten aangena
me warmte en helder licht voor zijn
naaste omgeving, en het hield zijn pla
neetjes keurig bijeen. Het had ervoor
gezorgd dat die allemaal het waren er
drie evenveel licht en warmte kregen.
Het was dus heel anders dan bij die
slonzige zon* van ons, die Mercurius
verblindt en braadt, maar Pluto in het
hartstikke donker en in de kou laat zit
ten, wat je moeilijk een eerlijke verde
ling kan noemen.
Nee, de drie planeten van ons sterretje
draaiden er naast elkaar in drie even
wijde banen omheen, zodat ze geen van
drieën met elkaar in botsing konden
komen en niemand wat te klagen had.
En dat vooral niet omdat ons sterretje
het verder zo had ingericht dat elke pla
neet regelmatig van alle kanten licht en
warmte ontving, zoals een kippetje dat
aan het spit draait. Het is een beetje een
eigenaardige vergelijking, maar zo was
het toch.
Dat gewone sterretje van ons was een
goedhartig, gastvrij en flink ding. Eens,
toen een dwaallichtje wanhopig en
droevig voorbij kwam en verloren dreig
de te gaan in de ijzige ruimte, door
iedereen verstoten, riep het: „Draai
maar met ons mee! Waar genoeg licht
en warmte is voor drie, is ook genoeg
voor vier. Maar je moet je wel aan de
regels van de familie houden!" Nu, dat
had het dwaallichtje graag gedaan; het
Cr
O: -
draaide dapper met de drie planeetjes
mee en werd van meet af aan be
schouwd als huisgenoot.
Boekhouder
Ons goede sterretje was dus onbekend
bij de mensen op aarde, maar niet bij de
engel, die door Onze Lieve Heer belast
was met de administratie van de sterren.
Die engel was een geweldige Pietje
Precies. Op hem vooral had de gebeur
tenis van het dwaallichtje grote indruk
gemaakt, want aan verdwaalden had hij,
als nauwgezette boekhouder, een gru
welijke hekel. Waar moest hij die te
boek stellen, op welke rekening, onder
welke post, bij welk sterrenbeeld? Ze
waren zwervers, die maar wat door de
ruimte zwierven en dus ook door zijn
administratie. En nu was hij door de
goedhartigheid van ons sterretje één
zo'n lastpost kwijtgeraakt, en dat was
een grote opluchting voor hem.
Zo kwam het dat ons sterretje er best op
stond in de boeken van de hemelse ad
ministratie en dat zou het een poosje la
ter, enkele aardse eeuwen slechts, aan
de weet komen.
Operatie Vrede op Aarde
In de hemel was de voorbereiding voor
de grote operatie Vrede op de planeet
Aarde al een heel eind gevorderd. Alles
werd tot in de puntjes geregeld: de he
melse heirscharen hielden uitgebreide
oefeningen, de koren der engelen repe
teerden het „Gloria" met de bazuinbla
zers, en zelfs was reeds het uur vast
gesteld waarop voor het eerst aan keizer
Augustus de gedachte zou worden in
geblazen om een bevel te laten uitgaan
naar alle volken. Alles leek in orde, toen
de engel van de administratie, die lid
was van het grote comité van voorbe
reiding, bij een laatste controle ontdekte
dat er een hiaat zat in het plan! ledereen
schrok er geweldig van.
Kijk, dat drie koningen naar Bethlehem
EEN KLE'M
DWAAt-$T£RRE~5E
moesten trekken, dat was geregeld, en
ook voor de veilige terugkeer van deze
drie verheven personen waren maatre
gelen genomen, maarhoe zouden
ze Bethlehem weten te vinden? Dat dat
hun zou lukken was als vanzelfsprekend
aangenomen door de onderafdeling
Reizen en Trekken van het grote comité.
Daar zat de fout. Die afdeling had daar
bij eventjes over het hoofd gezien, dat
de drie koningen niet eens van tevoren
wisten dat Bethlehem hun reisdoel was.
Ze moesten alleen van heel ver uit het
Oosten naar het Westen trekken door
uitgestrekte en bar hete woestijnen,
waar je gauw de weg en de kluts kunt
kwijtraken. Hoe moesten ze uiteindelijk
naar Bethlehem geloodst worden?
Kompassen hadden ze niet, die moch
ten pas zo'n twaalfhonderd jaar later
worden uitgevonden. Goede raad bleek
duur, zo duur zelfs dat een speciale
vergadering van het Grote Comité van
Voorbereiding werd bijeen geroepen om
te trachten een oplossing te vinden voor
het gerezen probleem. De vergadering
stond onder leiding van de aartsengel
Michael in hoogst eigen persoon. De
debatten duurden lang, men vormde
commissies en kwam dan weer bijeen in
voltallige zitting, maar een oplossing
kwam niet in zicht.
Gids
Op het laatst, toen alles gezegd was wat
er maar te zeggen viel, heerste er een
diep en enigszins mistroostig zwijgen.
Maar juist toen, toen iedereen al de
hoop opgegeven had uit de moeilijkhe
den te raken, kreeg een engel opeens de
geest en hij zei: „Als we nu eens een
ster aan het firmament plaatsten als een
soort gids voor de drie koningen? Die
kan hen dan voorgaan en stil blijven
staan boven Bethlehem!"
ledereen voelde dat hiermee de oplos
sing gevonden was. Dat gaf een hele
opluchting. Nu was er nog maar één