stenen, Ons jammerlijk misbaar galmt door het leger henen; Aan menig krijgsmansoog ontrolt een stille traan, Die als een parel blijft op baard en knevel staan'." „Bewaar me, wat een dichterlijke ver voering. Ik zie die stille traan om zo te zeggen op kousevoeten balanceren als een parel op baard en knevel. Een geweldig stukje evenwichtskunst!" „Nou, burgemeester, ik merk wel dat je landerige stemming helemaal over is, maar hou nog even je grapjes voor je. De toestand is ernstig genoeg. Bewogen of niet, de Schieringers zijn spijkerharde onderhandelaars. Ze laten door Jouke, pastoor van Goutum, dat vlakbij Leeu warden ligt, een brief opstellen aan het stadsbestuur van Leeuwarden. De vrou wen gaan terug met die brief. Als het bestuur met de inhoud ervan akkoord gaat en als bewijs daarvan de brief, voorzien van het zegel der stad, 's mid dags in het kamp terugbezorgt, dan zou het leger wegtrekken en ieder naar huis gaan. Bleef de goedgekeurde brief uit, dan was het oorlog en zou de stad aan gevallen worden." „Een ultimatum dus. Wat stond er in die brief?" „Eigenlijk alleen maar het hernieuwen van het vrijhandelsverdrag van 1482." „Daar zijn ze toch op ingegaan?" „Jammer genoeg niet, ondanks het feit dat de olderman (burgemeester) de wij ze en ervaren Pieter Sibrantszoon Auc- kama, uitdrukkelijk had aangeraden de brief wel goed te keuren en gezegeld te rug te sturen. Bij zijn advies had de ol derman rekening gehouden met twee dingen: Een akkoord wordt nooit voor eeuwig gesloten, en wat de Schieringers vroe gen was voor Leeuwarden helemaal niet zo bezwaarlijk; de militaire positie van Leeuwarden, al was het dan de grootste stad van Fries land, was slecht. Een deel van de weer bare mannen was juist naar de bondge noot Bolsward gestuurd, waar het een en ander soldatesk op te knappen viel. Voorts lag, zoals we gezien hebben, de stad aan de oostkant open, bij de Tuinen en het Amelandshuis. Geen wonder dat hij het voorstel met twee handen wilde aangrijpen. Maar zijn verstandige raad werd overschreeuwd door de burgers, die iedereen wilden doodslaan die de brief dorst te bezege len. Zij zouden niet toestaan 'dat die uit Westergo iets zouden kopen of ver kopen in Oostergo'. Dat duidt erop dat Leeuwarden daar economische macht wilde houden." „Doodslaan, een doorslaggevend argu ment, maar ook in de huidige tijd niet geheel onbekend." „De brief werd dus niet 's middags te ruggestuurd naar Barrahuis, en derhalve begon nog diezelfde dag de aanval, waarschijnlijk tegen vespertijd, bij de Tuinen waar de verdedigingswerken onvoltooid waren. De eerste stormloop mislukt, maar de tweede heeft meer succes en de stad wordt ingenomen." „Wie waren toen het haasje?" „In de eerste plaats de olderman, mr. „Goed bekeken. Het verhaal is nog lang niet uit, de kater na het drinken van dat Haarlemse kuit bleef de gemoederen verzieken. Je kunt met je klompen aan voelen dat de Schieringer steden als Sneek en Franeker razend waren, dat het vrijhandelsverdrag van 1482 en 1486 door Leeuwarden niet verlengd was. Tegen die achtergrond moet je de vrees van de Vetkopers voor een aanval op Leeuwarden bezien. Die vrees was maar al te gegrond. Dat relletje met die boeren was een mooie reden voor Westergo en Oostergo, waar de Schieringers sterk waren, en voor Sneek en Franeker om de wapens op te vatten tegen het gehate Leeuwarden. Ze brachten een leger van wel 8000 man op de been, dat in de avond van 24 juli 1487 zich legerde bij Barrahuis, een uur gaans bezuiden de stad. Commandant was Worp Lieuwes- zoon Juckema van Boxum, die een vrij 14 Leeuwarden willen wegtrekken ter voor koming van oorlog en van al het kwaad, dat daarvan het gevolg kan zijn. Had Leeuwarden hun op een of andere ma nier schade berokkend, een raad van goede en wijze mannen, door beide partijen te benoemen zou het geschil toch makkelijk kunnen regelen. „Een commissie om uit de moeilijkheden te raken. Alweer niets nieuws onder de zon." Smeekbeden „Zo is het maar net. Enfin, de dames voegen aan hun verzoek zoveel smeek beden en tranen toe, dat zelfs een ste nen hart er door geroerd zou zijn. De ruwe krijgslieden waren zeer bewogen, ten minste als je de dichter mr. Van Halmael Jr. mag geloven, die in 1830 die scène als volgt beschreef: 'Wij knielen allen, en ons snikken en ons prior van het Jacobijnen-klooster, ver klaren bij akte van 4 januari 1497, dat zij zich de dag daarvoor vervoegd hebben bij de ons reeds bekende broeder Henric Franiker, toen 'cranck fan lichama mer sterck ende forstandlich fan sinnen'. Deze heeft hun 'in craft des edes bij God en sijn ewighe salicheit' alles bericht wat ik al verteld heb, de karnemelk inbegre pen. Waarvan akte. Ergo, de stins van Cammingha was in juli 1487 volkomen onversterkt en totaal ongeschikt voor het verrichten van oorlogshandelingen! Ja, dat muisje had voor Cammingha een lang staartje. Maar in 1487 was in elk geval de rust in Leeuwarden weerge keerd." „Het verhaal kan hiermee niet uit zijn," sprak de ex-burgervader peinzend, „ze hebben het telkens over de 'vijand, die de stad wilde aanvallen'. Wie was die vijand?" ruw heer schijnt te zijn geweest." „Ha", riep de ambteloze burgervader, „ze lieten er geen gras over groeien. In juli zaten die boeren verboden waar te drinken, en een paar dagen later al is het leger der Schieringers onder de muren van de stad. 't Lijkt wel of ze op dat rel letje hebben zitten wachten. Vandaar die angst in de stad. Maar enfin, nou komt het eindelijk tot vechten!" „Dat zou je wel willen! Weer zijn het vrouwen die een vredesmissie onderne men. Twee eerlijke weduwen, de ons reeds bekende Doedt Dekema 'saliger Haye Heringa wyff' en Vrouck Auckama, 'saliger Kempo Unya wyff' ongetwijfeld vergezeld van andere matronen, ver schijnen in de morgen van 25 juli 1487 in het legerkamp bij Barrahuis. Zij begroe ten daar de heerschappen (adel) en ste delingen (Sneek en Franeker) die er de leiding hebben. Hun vraag is of zij van

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1978 | | pagina 14