(LEETJWAB.DEN A..D. 14=87.) Om een of andere reden had ik mij, on danks mijn gepensioneerde staat, weer eens op het hoofdkantoor vertoond. Toen de zaken achter de rug waren was het ondertussen sluitingstijd geworden. Ik begaf mij naar de uitgang, onwennig als oud baasje te midden van dat mo derne jonge volkje dat naar buiten dromde, het kantoorleven uit en zijn ei gen leven in. Bij het zien van al die jeugd drukte de last der jaren dubbel, en ik voelde mee met Faust die de ouderdom van zich af wilde schudden. Het luchtte mij echter aan stonds op, toen ik over de marmeren plavuizen iemand zag naderen, met ge noeg jaren bevracht om hem nog uit het verleden te kennen. Het was de man die in 1975 een week lang burgemeester van Mokum was geweest. ,,Hé, jij hier?", deed hij verbaasd. Een normale vraag om iemand mee te be groeten die geacht wordt niet meer aan wezig te zijn, zeker niet daar waar ge werkt wordt. Ik kreeg zelfs de indruk dat hij er zich over verwonderde dat ik schoenen droeg in plaats van huispan toffeltjes, maar dat kan wel verbeelding van mij geweest zijn. Na de eerste plichtplegingen viel het mij op, dat hij er ietwat peinzend uitzag, ja, zelfs somber en in zichzelf teruggetrok ken, dit zeer in tegenstelling tot zijn an ders zo zonnig karakter. „Tjonge," zei ik, „wat kijk jij diepzinnig! Is er wat aan de hand? Scheelt er wat aan? Het lijkt wel of je wat zielzorg best gebruiken kunt." Zielzorg: als gepen sioneerde krijg je een scherp oog op dat soort dingen. Als ooit een toevallig uitgesproken woord uitwerking heeft gehad, een kor rel is geweest wortelschietend in vruchtbare aarde, dan wel nu. Zijn ge zicht klaarde iets op, een schamp zon licht over een grijze zee. „Zeker, ik loop al een tijd over iets te broeden, en ik geloof dat jij de man bent om me een beetje uit een doolhof van gedachten te halen. Heb je nog even tijd?" Die vraag was, gezien mijn status in deze wereld, vrij overbodig. Maar dat moet je nooit laten merken en daarom ant woordde ik dralend: „Nou ja, als het maar niet te lang duurt." „Ga dan mee naar mijn kamer, daar kunnen we rustig een ogenblikje pra ten." Ik liep achter hem aan, en weldra zaten wij tegenover elkaar met twee glazen bier die hij meteen had laten aanrukken om bij voorbaat mogelijke stroefheid uit het gesprek te bannen. „Kijk," zei hij, „herinner je je nog dat wij het drie jaar geleden gehad hebben over Hamburger bier en de stichting van Am sterdam?" „Wis en waarachtig." Oorlog „Nou, daarbij heb jij terloops een bier- oproer, of liever een door bier ontketen de oorlog in Friesland in 1487 opgera keld. Maar hoe kan dat gebeurd zijn? Ik weiger te geloven dat ons produkt, bier en hier nam hij een ferme slok ooit tot een oorlog aanleiding kan geven, dat daarbij doden vallen. En toch, en toch..." Zijn stem stierf weg en er verscheen een smartelijke trek op zijn gelaat, dat ern stige kwelling des geestes verried. Be grijpelijk. Hij geloofde heilig aan het vre debrengende karakter van bier, waarvan hij met volle overtuiging de reputatie hooghield en uitdroeg in de wereld. En nu was aan dat geloof de schok van de twijfel toegebracht, het was als een in gedeukt bierblikje geworden, niet meer verkoopbaar. Ik besefte nu ten volle dat, zo al geen zielzorg het woord dat zo'n grote in druk had gemaakt toch een daaraan grenzende, psychologische benadering geboden was. Ik begon kalmerend: „Tja, al is het echt gebeurd, het ligt al weer bijna vijfhonderd jaar achter ons. Zo druk hoef je je er dus niet meer over te maken, en zeker niet als ik eraan toe voeg dat een situatie als toen in Leeu warden zich bij mijn beste weten nooit meer in verband met bier heeft voorge daan." Het was nu na sluitingstijd: in het leeg gelopen kantoor was het net alsof we alleen op de wereld waren achter ge bleven, zo daalde de stilte neer die het rustgevend karakter van mijn woorden nog versterkte. (Raar maar waar, ik ken haast geen vrediger plek dan een voet balstadion, een uur nadat de „topper" is gespeeld en de tribunes weer leeg zijn.) Ik nam een slokje bier, en de ex-bur- gervader overwoog mijn woorden. Tot mijn voldoening zag ik dat zijn gelaats trekken al iets minder gespannen wer den. „Alles goed en wel," zei hij, nog altijd iets te heftig, „alles goed en wel, maar wat was dan die situatie in Leeuwar den?" „Wat wil je eerst horen, de aanleiding of de oorzaak van dat befaamde bier-op roer?" Het 18e-eeuwse Amelandshuis, waar vroeger de stins van Pieter Cammingha gestaan heeft, waar de in overtreding zijnde boeren heen vluchtten voor de woedende brouwers en burgers. 10

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1978 | | pagina 10