van eertijds nog steeds opgeld doen. Algehele bijval is het gevolg. Goirlse Kees kan er wel een paar vertellen, maar wil natuurlijk netjes blijven. Na enig aan dringen laat hij er een naar boven borre len: ,,Hoe kun je nou aan een Belg zien dat hetzondag is...?". Het antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over: „dan heeft ie in iedere hand een buil friet...!". Gelach alom, ook bij een ver dwaalde Belg, die mompelt er heel goed tegen te kunnen. Eén van zijn landgenoten, centraal ge zeten in de bus, gebaart dat hij ook wel iets in het 'praatijzer' wil zeggen. Het is één van de kantinemensen, 'Polleke' ge naamd, die met luide stem verkondigt: „Ik ben den Engel Gabriël, maar ik mag nergensgeen boodschap meerbrengen. Wel geef ikdejongens'snachtsallemaal twee fleskes bier, en soms ook soep of gebakken eieren. Ik kan met de jongens goed accorderen, ze komen allemaal bij mij te biecht...". Met zijn werk is Gabriël van de Pol best content: „Ik ben zelf een halve Hollan der, ik ben er geboren, maar woon al bijna al z'n levens aan de Belsenkant. Ik zij geen hout of geen zagemeel meer. Ik kom hier in Holland een goei stuk uitdie koek snijen en pak ook in België het goeie mee. Ik melk zogezijt van twee koetjes...". „Met die moppen ging het bekant een der", vervolgt Polleke. „Zullie maakten van een Hollandse mop een Belsenmop, en ik speelde ze dan terug met een beet je ander effect, anders lachten die Hol landers weer niet zo goei. Kende gij die van ene Hollander, ene Belg, ene En gelsman en ene Duitser, die een feestje zouden beleggen...? Wel, die Engels man, die zou whisky meebrengen, en den Fransman, die zou wijn meebren gen, en den Duitser bier en worsten den Bels zou patat friet meebrengen, en toen vroegen'ze aan den Hollander, en wat brengt gij mee...? Och, zegt die Hollan der, ik breng heel mijn familie mee om het allemaal op te eten. Grote hilariteit, en dan onmiddellijk de reactie van de achterbank, waar men een nog betere grap weet te bedenken. En over en weer. „Ja", verzucht één van de manschappen, „we zien die Belgen bus af en toe aankomen en dan zeggen we. kijk, daar zijn de komédie kee pers". Om vijf over half elf draait de Belsenbus het brouwerijterrein op. Pakweg dertig mannen lopen in gestrekte pas het oran je natriumlicht van de grote bottelarij tegemoet. Onze leidsman prikt kaart 91/ 186 van 'uit' naar 'in': J. L. Thielemans afdeling 4810, mannummer 13/99346. Uit kastje 416 haalt hij een grijze overall met wasnummer B 26. Veiligheids schoenen en een veiligheidsbril comple teren zijn tenue. Op weg naar colonne 4 passeert hij zwijgend een groepje vroege Bosschenaren, dat naar eigen zeggen daar zit te wachten om te zien, hoe de „mannen van Herenthals voorbij mar cheren". ,,Ja, natuurrampen zien we 1 graag...", laat één er spottend opvolgen. De kantine bij de oude bottelarij wordt voorlopig ons pied-a-terre. Van daar kunnen we gemakkelijk 'onze man' be reiken voor vraaggesprekjes op de spot. Polleke en Viktor Kenis, die bijkans on afscheidelijk zijn, zullen ons pappen-en- nat-houden en waken over de appara tuur. Vanaf 1 uur moeten ze voor de jon gens gereed staan met soep, die ze su biet gaan koken. Een vaste tijd om te eten Bij de foto's 1. "hebde gij goesting in een pintje... 2. Thielemans (met actetas) en Daele- mans klimmen de bus in. 3. Een Hollandse of Belsenmop, het ge lach is er niet minder om. 11

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1976 | | pagina 11