om dan weer opnieuw te laden voor een middagaflevering. Op
warme dagen moest dan vaak nog in de avond een vracht worden
afgeleverd en dat wilde wel eens uitlopen tot diep in de nacht
vooral op zaterdagen. De brouwerij voorzag niet alleen horeca-
klanten van ijs, maar ook ziekenhuizen en particulieren.
Kort nadat Ben de Jonge zijn loopbaan in de wijk begon, schafte
de brouwerij drie Sauer vrachtwagens aan. Dat was in 1912 en
Heineken was de eerste firma in Rotterdam die drie wagens had.
Er waren toen natuurlijk nog geen chauffeurs en drie man werden
uitgekozen om naar Amsterdam te gaan waar zij bij de autofabriek
van Spijker ies kregen in rijden. Het waren Van der Smal, Luijks
en De Jonge, de broer van Ben.
Toen Ben in 1919 als wachtmeester uit het leger kwam, werd hij
geplaatst in de stallen als stalwacht, maar dat duurde maar enige
weken. Zijn broer leerde hem op zijn beurt autorijden en weldra
werd ook hij aangesteld als chauffeur. Men had ook in die dagen
een rijbewijs nodig, maar van rijexamens had men nog nooit
gehoord. De directie schreef een beleefde brief naar de één of
andere instantie in den Haag en dan werd het rijbewijs na enige
tijd keurig netjes per post afgeleverd.
Behalve bier afleveren in de winter, wanneer de boten door het
ijs niet konden varen, haalden de auto's ook flessen bij de glas
fabrieken in Leerdam en Vlaardingen. De verste rit ging naar
Arnhem. De Jonge kan zich een dergelijke tocht nog goed voor
de geest halen. Meestal ging hij met zijn broer met twee wagens.
Beiden vertrokken tegen 6 uur in de ochtend om met een gang
van 20 kilometer per uur dwars door het land te rijden. Het was
winter en vaak bitter koud, maar van verwarming had de firma
Sauer nog nooit gehoord, tenminste niet van verwarming voor
chauffeurs. Nu zou dat ook weinig zin hebben gehad, want de
bestuurder zat in een open cabine. De constructie van de wagens
was echter nogal primitief en De Jonge haalde voor zo een tocht
altijd een paar vloerplanken weg, zodat de warmte van de motor
via zijn benen kon ontsnappen.
De vracht moest worden afgeleverd bij agent Rijsse te Arnhem
en het was natuurlijk zaak om geen bevroren bier af te geven.
Daarom werden tussen de vaten bier metalen vaten met heet
water gestapeld en die gaven net genoeg warmte om het bier niet
te laten bevriezen. Over de vracht werd een zeil gespannen om
de kou zoveel mogelijk buiten te houden en de warmte binnen.
Dit warmwatersysteem werd ook toegepast in de spoorweg
wagons, waarmee ook veel bier werd verzonden. Deze waren
echter gesloten, hetgeen het warm houden vergemakkelijkte.
Direct na aankomst kregen de mannen koffie van de vrouw van
de agent, waarna de agent met de chauffeurs in een naburig,
klein restaurant ging eten. Tegen drie uur was het vol goed af
geladen door het personeel van de agent en stond de wagen
weer klaar met lege vaten en kon de tocht terug naar Rotterdam
beginnen, waar ze omstreeks half negen aankwamen.
Het gebeurde natuurlijk wel eens in die eerste jaren van het
autotijdperk dat er panne optrad onderweg. Het was dan de taak
van de chauffeur om de motor weer op gang te brengen, waar
voor hij voldoende gereedschap en ook onderdelen bij zich had.
In die tijd waren de motoren heel wat minder ingewikkeld dan nu
en daarom lukte het hem meestal wel om zijn wagen weer op
gang te krijgen. Waren de problemen te groot voor hem, dan
kwam de monteur van de brouwerij hem de helpende hand
bieden.
In 1929 werd De Jonge monteur en hij bleef dat ongeveer drie
jaar. Dat was de tijd dat ir Emmens een begin maakte met zijn zo
4
bekend geworden bazencursus, die er op was gericht om eigen
Nederlands personeel op te leiden tot baas, opdat zij de vele
Duitse voormannen konden vervangen. Honderdtwintig gegadig
den gaven zich op om deze cursus te volgen. Alle honderdtwintig
kregen een kans. Met groepen van dertig man werden zij in de
kantine getest. Velen werden te licht bevonden; er bleven er
dertig over onder wie De Jonge. Dat Heineken in die tijd al vooruit
strevend was, blijkt wel uit het feit dat deze overgeblevenen allen
op een ochtend tussen 9 en 12 uur een psychologische test
moesten maken. Die was verre van eenvoudig en De Jonge herin
nert zich nog dat hij helemaal leeg was toen hij om 12 uur de
deur achter zich sloot. Twaalf van de dertig werden gekozen voor
de cursus en De Jonge behoorde tot de gelukkigen. Deze twaalf
werden intern de Twaalf Apostelen van (Onze Lieve Heer) Emmens
genoemd. Drie avonden per week moesten zij naar les van 8 tot
11 uur. Natuurlijk moesten zij overdag hun normale dagtaak ver
vullen en dat was zeker voor De Jonge geen sinecure, want hij
was kort na de test uitgenodigd om opgeleid te worden als
brouwer. Gedurende een half jaar was hij de hulp van George
(Sjors) Verhulst in de proefbrouwerij. Daarna ging hij zelf de
scepter in die afdeling zwaaien.
Voor de cursisten was het hard werken en dit gold ook voor De
Jonge. Meestal was hij 's ochtends om vijf uur present en door de
lange tijd die de brouwsels nodig hadden om afgewerkt te worden,
moest hij blijven tot zes of zeven uur in de avond. Overdag waren
er dan wel een paar rustige uurtjes.
Ben de Jonge is er dan ook van overtuigd dat hij het zonder zijn
vrouw nooit had kunnen bolwerken. Niet alleen was er naast de
normale dagtaak de cursus, die drie avonden per week vroeg,
maar ook nog het huiswerk, dat op de 'vrije' avonden moest wor
den gemaakt en in het weekeinde. Hij leerde zijn vrouw kennen
omstreeks 1915 en zij trouwden in 1924. Waar zij kon heeft zij hem
geholpen. Ook later in Singapore was zij een steun en toeverlaat,
niet alleen voor haar man, maar ook voor de gemeenschap daar.
Zij gaf zwem- en tennislessen aan de jeugd en trad bijna aan de
lopende band op als gastvrouw voor buitenlandse gasten, die
'Singapore kwamen doen'.
Toen de oorlog dreigde in het begin van de jaren veertig zijn de
vrouwen van de andere Hollandse medewerkers naar Australië
gegaan, maar mevrouw De Jonge wilde haar man niet alleen
achterlaten. Tenslotte kwamen beiden in Japanse gevangenschap
terecht.
Ben de Jonge bleef in de proefbrouwerij tot 1938, het jaar waarin
de levensloop van De Jonge drastisch werd gewijzigd door toe
doen van onze latere directeur De Rijke, die jarenlang de assistent
van ir Emmens was geweest om dan naar Singapore te vertrek
ken. Voordat De Rijke op de boot stapte had hij De Jonge gepolst
of deze er wat voor voelde om ook over te komen. Het voorstel
trok hem aan en zo verscheen De Jonge in 1938 in de tropen,
waar hij jarenlang lief en leed op de brouwerij en tijdens de
bezetting in Indonesië met De Rijke heeft gedeeld.
Veel is er te vertellen over die tijd, maar drie jaar vluchten voor
de Japanners en Japanse gevangenschap, samen met De Rijke,
vormde wel het dieptepunt. Toen De Jonge werd gearresteerd
meende hij dat hij zijn vrouw een paar weken niet zou zien, maar
het duurde drieëneenhalf jaar. Zij werden herenigd in Singapore,
waar zij beiden bleven tot in 1957, het jaar waarin hij met pen
sioen ging. Toen was hij assistent-brouwmeester, maar daar
naast de papa voor de vele Chinese werkkrachten in de brouwerij.
Zijn vrouw was hun mama en het echtpaar De Jonge is jarenlang
in de letterlijke zin van het woord vader en moeder geweest voor
die mensen, die met vele van hun problemen naar dit oudere
echtpaar toekwamen.
Na terugkomst in Holland vestigde de familie De Jonge zich in
het Zuidhollandse Oostvoorne om daar welverdiend uit te rusten
van een werkzaam leven dat liep van bijrijder, via stalwacht,
huzaar, wachtmeester, chauffeur, monteur en Apostel naar assi
stent-brouwmeester in Singapore. Mevrouw De Jonge overleed in
Oostvoorne in 1973.
Bij de foto's:
1. Ben de Jonge als chauffeur op een praalwagen van de
Heineken brouwerij tijdens een manifestatie.
2. Ben de Jonge tijdens zijn toespraak tot de scheidende
heer De Rijke, in het brouwhuis van MBL te Singapore
(1954).
3. Het echtpaar De Jonge op de dag van hun 25-jarig
huwelijksfeest.
9