Ben de Jonge vertelt Ben de Jonge kwam in 1911 als 15-jarige jongen in dienst bij de Heineken brouwerij te Rotterdam. De eerste jaren van zijn loop baan heeft hij als bijrijder doorgebracht, waarna hij stalwacht is geweest, chauffeur en monteur. Later is hij het brouwvak ingegaan en toen hij in 1957 werd gepensioneerd was hij assistent-brouw meester in Singapore. Thans woont hij in Oostvoorne. Hieronder laten wij graag enige van zijn herinneringen uit zijn jaren bij de brouwerij volgen. In het begin van deze eeuw waren er velen die bij Heineken wilden komen werken. Daarom had men de meeste kans als men bij de brouwerij aan de slag wilde komen, wanneer er al een familie lid werkte, die een goed woordje voor je kon doen. Dat was ook het geval met Ben de Jonge, wiens broer al enige tijd Heineken medewerker was, voordat de 15-jarige Ben als sollicitant binnen trad in het kantoor van de Duitse onderbrouwmeester Schmidt in het jaar 1911. Deze man was de Nederlandse taal amper machtig en het gesprek verliep dan ook in het Duits. Het resultaat was dat hij de volgende maandag in de bottelarij mocht beginnen en het was pas daar, dat enige gegevens over hem werden genoteerd toen hij zich daar kwam melden. De sollicitaties in die tijd ver liepen wat minder diepgaand dan tegenwoordig en het is waar schijnlijk daaraan te wijten, dat de ernstige vergissing werd ge maakt dat de jeugdige nieuweling een plaats kreeg aangewezen in de bottelarij. Het was namelijk ook toen al verboden om 15-jarigen fabriekswerk te laten doen. Dat was de reden waarom Ben de Jonge al na enige dagen bijrijder werd bij de wijkkoetsier Kamps, de grootvader van de heer A. Kamps, werkzaam bij Heineken in Rotterdam. Hij denkt nog met plezier terug aan die tijd en dat is waarschijnlijk ook, omdat dit werk in de buitenlucht hem veel beter lag dan het werk waarvoor hij was aangenomen in de vochtige fabriekshal waar de flessen werden afgevuld. Hij kwam namelijk uit een vissersgezin met zeven kinderen, dat woonde op het Zeeuwse Tholen. Zijn vader ving daar oesters met zijn eigen boot en met de hulp van een knecht. In die dagen waren de gemiddelde inkomsten 25,- per week en dat bedrag werd in drieën gedeeld. Een deel ging naar de schipper, één deel naar de knecht en de rest werd opzij gelegd voor onderhoud aan de boot. Een vetpot was het leven beslist niet. Het loon van een jonge bijrijder dat 3,50 bedroeg, moet heel redelijk zijn 2 geweest in de ogen van Ben. Voor dit bedrag werkte men zes dagen in de week en een normale werkdag duurde twaalf uur, maar daar kon gemakkelijk wat worden aangeplakt. Voor overuren werd 0,06 a 0,07 uitbetaald. In vergelijking met de koetsiers en hun hulpen hadden de paar den het eenvoudiger, want zij behoefden maar een halve dag te werken, daar zij het niet vol hielden om twaalf uur lang de zware sleperskarren te trekken. Ben de Jonge en koetsier Kamps reden in die jaren met de paarden Max en Nelson en de band tussen mens en dier was heel hecht. Het was dan ook geen lolletje voor het stalpersoneel om in het begin van de Eerste Wereldoorlog de ongeveer 40 brou- werijpaarden naar de Veemarkt in Rotterdam te moeten brengen, waar ze in beslag werden genomen ten behoeve van het Neder landse leger. In de wijk van Ben de Jonge lagen de Schiedamse Dijk en de Zandstraat, die beide deel uitmaakten van de rosse buurt. Er viel voor de wijkrijders dus nogal wat te beleven onderweg. Er waren hooglopende ruzies in de huizen van plezier tussen de madams en de meisjes, en de klanten van de cafés waren vaak zeer kleurrijk en van heel verschillende nationaliteiten. Maar de brou werij leverde in die dagen niet alleen aan horecabedrijven. Het was gebruikelijk om ook aan particulieren kleine vaten te ver kopen die werden gebruikt tijdens feestjes in huis. Het waren meestal twintigers met daarbij in bruikleen geleverd een pomp om het bier thuis te tappen. Een dergelijk apparaat bestond uit een tapslang, met een soort fietspomp aan de zijkant van de stang gemonteerd. Met behulp van de pomp kon men het bier onder luchtdruk zetten waardoor het bier door de stang naar buiten stroomde. Vaak werd de bijrijder door de kastelein gevraagd of hij een vat wilde aanslaan. In de tussentijd kreeg de koetsier dan een glaasje bier aangeboden, waarbij men dikwijls de bijrijder vergat. Deze kwam dan toch wel aan zijn trekken door aan de tapslang te zuigen. Dit deed hij op zijn eigen houtje of werd in grotere zaken daartoe uitgenodigd door de kelderknecht. Behalve bier leverde de brouwerij in die dagen ook staven ijs, die eveneens met paard en wagen werden vervoerd. Deze karren konden 2000 kilo ijs meenemen. Zij maakten een rit in de ochtend 8

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1975 | | pagina 8