heeft hij een aparte kamer ingericht voor
zijn hobby. Langs de muur staat een vi
trine, waarin hij zijn belangrijkste vondsten
naar tijd en vindplaats gerangschikt heeft.
Hij geeft de volgende indeling:
'De oudste vondsten van mij stammen uit
het Mesolithicum, midden Steentijd (8.000-
4.000 v. Chr.). Uit deze tijd heb ik onder
meer een aantal schrabbers, scherpe
platte stenen waarmee men de binnenkant
van de huid van het geschoten wild vetvrij
maakte om het later te bewerken, pijlspit
sen, gebruikt voor de jacht op klein wild
en vogels en trapezia, stenen met een
klein snijvlak die achter elkaar in het hout
gelegd werden om zodoende een groter
snijvlak te krijgen.
Het volgende tijdvak is het Neolithicum,
nieuwe Steentijd (4.000-1.700 v. Chr.).
Hierin zijn duidelijk meer ontwikkelde vor
men waar te nemen vooral ten aanzien
van de pijlpunt. Er werd voor het eerst
aardewerk gebruikt en in deze periode ont
wikkelde zich de landbouw in min of meer
vaste woongebieden.
Het Bronzen Tijdperk (1.600-700 v. Chr.)
was min of meer een voortzetting van het
Neolithicum. Wel ging men in deze periode
voor het eerst metaal bewerken.
De Ijzertijd begint ongeveer 600 v. Chr. en
loopt tot 50 v. Chr. In dit tijdvak houdt het
gebruik van vuursteen op en gaat men
over tot het maken van ijzeren voorwer
pen. Uit deze tijd heb ik een aantal kor
rels verkoold gerst gevonden, duidelijk als
zodanig te herkennen. Ze zijn wetenschap
pelijk onderzocht en men neemt aan dat
ze gebruikt zijn voor het brouwen van bier.
De Ijzertijd loopt geleidelijk over in het
De heer C. R. de Rooij, medewerker per-
soneeldienst Divisie Europa, is een ver
zamelaar, die zich reeds op jonge leeftijd
aangetrokken voelde tot de natuur.
Gedurende een deel van zijn jeugd woon
de hij in Den Haag en vaak zwierf hij
langs het strand van Scheveningen om
terug te komen met de meest uiteenlopen
de voorwerpen die hij op het strand vond.
De Rooij vertelt, dat hij als 13-jarige jon
gen voor het eerst in contact kwam met
een werkgroep van amateur-archeologen.
In de krant las hij een aankondiging van
een werkgroep die opgravingen zou gaan
doen in zijn woonplaats. Het ging hier om
een nederzetting uit de Ijzertijd. Direct
hiervoor geïnteresseerd begaf hij zich die
dag naar de plaats van handeling. 'Ik werd
erg enthousiast en nam mij voor nog eens
terug te komen. Maar bij een volgende ge
legenheid was de werkgroep gereed met
de eerste fase van het onderzoek, zodat ik
op het terrein niemand aantrof', aldus De
Rooij.
Maar hij had niet voor niets zijn schop
meegenomen en daarom zette hij alleen
het werk voort. Tijdens zijn graafwerk
zaamheden vond hij een groot aantal aar-
dewerkscherven en met deze brokstukken
uit het verleden stapte hij de volgende
ochtend naar de voorzitter van de huidige
Archaeologische Werkgemeenschap voor
voor Nederland. 'Deze meneer was in het
begin erg boos', vertelt De Rooij, 'want ik
had met mijn ondeskundig graven een he
leboel kapot kunnen maken. Maar toen
bleek dat er niets van dien aard gebeurd
was, kalmeerde hij en toonde zich erg
tevreden met, zoals later bleek, deze voor
de wetenschap belangrijke vondst'.
De Rooij sloot zich aan bij de archeologi
sche werkgemeenschap en is nog steeds
actief lid van deze organisatie van ama
teur-archeologen.
Waarom hij zich zo aangetrokken voelt tot
zijn hobby legt de heer De Rooij aldus uit:
'Er zijn mensen die denken dat je als ar
cheoloog gave kruiken of andere gebruiks
voorwerpen vindt. Maar dit is meestal niet
het geval. De archeoloog vindt slechts
fragmenten van dingen en daaruit moet hij
kunnen afleiden uit welke tijd deze stuk
ken komen en waarvoor ze gebruikt wer
den. Soms vind je bijna alle scherven van
een voorwerp en kun je proberen het te
restaureren. Soms vind je dagen niets,
maar daardoor moet je je natuurlijk niet
laten ontmoedigen. Archeologie is voor mij
een soort vlucht naar het verleden'.
'De amateur-archeoloog heeft een mel
dingsplicht', aldus De Rooij. 'Of hij nu een
grote of een kleine vondst gedaan heeft,
hij moet het in ieder geval opgeven aan
de provinciale archeoloog. Deze archeo
loog is verbonden aan de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek
(R.O.B.). De provinciale archeoloog geeft
adviezen en laat de voorwerpen onderzoe
ken. Alles wat gevonden wordt, tekent hij
aan op een kaart. Zo wordt iedere vondst
geregistreerd en kan de Rijksdienst con
trole houden over wat er opgegraven is.
In bepaalde gevallen wordt aan de vinder
gevraagd of hij de voorwerpen in bruik
leen af wil staan voor verder wetenschap
pelijk onderzoek. Op eigen houtje gaan
'schatgraven' is in strijd met de monumen
tenwet'.
De Rooij heeft in de loop der jaren al heel
wat leuke vondsten gedaan. Bij hem thuis
14