branding kapotslaat. Achter dit rif wordt het plotseling veel
dieper en is het goed vissen.
Het grootste deel van al deze stranden ligt altijd verlaten
en men kan er dagen doorbrengen, kamperend, picknickend,
zonder ooit een mens te zien. Een paradijs voor visliefheb-
bers en liefhebbers van vissen, zowel onder water met ge
weer als vanuit een boot of vanaf de wal met de lijn. Men
kan z'n eigen vangsten klaarmaken; voor de wat gemak-
zuchtiger aangelegden zijn daar de vele kleine restaurantjes
van de „Z'Indiennes", waar men alle „fruits de mer" op de
fijnste manier bereid kan krijgen.
Tussen Saint-Anne en Saint-Frangois is het suikerriet en
nog eens suikerriet. Men rijdt langs de grote suikerfabrieken
Courcelles, Gardel en Sainte-Marthe en tijdens de campagne
komt men op de weg zowel de reusachtige 30-tons vracht
wagens tegen als de kleine, door zeboes getrokken karretjes
van de kleine planters, geladen met tweehonderd kg riet.
Vanaf St. Francois leidt een weg naar de uiterste punt van
Grande-Terre, de Pointe des Chateaux. Hier geen cultures
meer. alleen doornige struiken en cactussen groeien op de
uiterst droge kalkwitte grond, woestijnachtige vlaktes, daar
waar vroeger de zoutwinningen waren. Van verre ziet men
al op de hoge uiterste rotspunt het kruis staan, ter herden
king aan de vele vele zeelieden die hier verdronken zijn,
toen hun schepen op de rotsen liepen of erop gelokt werden,
1 en hoort men het donderend geraas waarmee de metershoge
2 golven zich op de rotsen te pletter slaan, terwijl de sneeuw-
l witte schuimgordijnen soms meer dan tien meter hoog
1 over het bijna onbegaanbaar scherpe koraalplateau achter
t deze rotsen vliegen.
Acht kilometer uit de kust ligt Fa Désirade, een sombere
op een doodkist lijkende rotsblok met de sinistere reputatie
van leprozenballingsoord (nog tot 1952). De tegenelkaar
1 botsende stromingen van de Caraïbische Zee en de Atlan
tische Oceaan, jagen in deze nauwe engte de deining, en bij
een ietsje wind de golven, meters hoog op.
Enkelingen wagen zich op deze rotsen om met werphengel,
125/100 mm snoer en stalen onderlijnen op barracudas,
thazards (koningsmakreel ook wel kingfish genoemd) en
kleine haaien te vissen. Het is soms een wedloop om het
vege lijf te redden, de hengel met snel aflopende molen in
de hand, als de zee met een plotseling veel hogere golf als
het ware de aangeslagen vis te hulp komt en probeert het
nietige kereltje tegen de scherpe koraalpunten tot gehakt
te verwerken.
Terug naar St. Fran§ois en vandaar dwars over het eiland
naar Moule, een groot dorp van vijftienduizend inwoners,
gelegen aan een prachtige, kalme baai, beschermd door
een rif, dat vijfhonderd meter uit de kust ligt. Van Moule
naar Anse-Bertrand komt men door het meest achterlijke
deel van heel Guadeloupe. Geen enkel gehuchtje, af en toe
wat schamele hutten („cases" in het Creools) van wat
planken, bedekt met suikerrietstro en bewoond door houts
koolbranders. Onverharde wegen, glad en glibberig als het
regent, droog en zeer stoffig ongeveer 360 dagen van het jaar.
De kust is hier schitterend, maar zowel van land als van
zee uit praktisch ongenaakbaar. Van landzijde moet de
auto op 3 a 4 km afstand achtergelaten worden en te voet.
gewapend met grote hakmessen („coutelas" in het Creools)
kan men proberen zich een weg te banen door soms meters
hoog, volkomen ineengegroeid struikgewas, met doornen
als drieduims spijkers, in een trillende hitte, zonder één
plekje schaduw. Na een uur worstelen, beschramd, bebloed
en met verscheurde kleren, voelt men zich als een in het
nauw gedreven rat: terug! terug! Van zeezijde ziet men
een twintig tot vijftig meter hoge rotskust voor zich op
doemen, waarop de golven zich met zoveel furie kapot-
stormen dat je in je bootje op een honderd meter afstand,
met het klamme zweet in de handen, bemoedigende troetel
woordjes gaat prevelen tegen de buitenboordmotor: „Fief
motortje, niet afslaan, hè: lief zijn voor Wimpie ja? Kassian
18
ja?" Op een viertal plaatsen kan men toch, met enige
moeite, van land uit tot boven op de rotskust komen. De
namen van deze plaatsen spreken voor zich: Porte d'Enfer;
Le Souffleur, waar de golven een tientallen meters diepe
grot binnenrazen en schuim en lucht zich door spleten en
kieren naar buiten wringen met het geluid van een dol
geworden kerkorgel; Cóte du Rempart; Pointe de la Grande
Vigie, werkelijk het einde van de wereld.
In deze ongastvrije streek leefden tot 1880 ongeveer nog
een tiental families van de oorspronkelijke Karibs, aan wier
voorvaderen men in 1660, het vechten en moorden moe.