de tweede plaats de gemeenschappelijke taal, het Creools. Dit is zeker geen petit nègre" of „pidgeon French", maar een taal met een geheel eigen karakter. Het wordt door alle inheemsen gesproken, onder elkaar en zelfs bij de Békés en de voorname Mulatten thuis, in eigen familiekring. De leerplichtwet (tot 15 jaar) heeft wel bewerkstelligd dat ook iedereen goed Frans spreekt, maar heeft toch de positie van het Creools maar weinig aangetast. En dit alles leeft met en door elkaar op een der mooiste plekjes van deze aarde, gezegend met een welhaast paradij selijk klimaat, in een voor de drukdoeners en gewichtigen van deze wereld bijna lasterlijk aandoende zorgeloosheid. Even gevarieerd, zoniet nog gevarieerder dan in zijn be volking, is het land in zijn landschapsbeelden. Basse-Terre met zijn prachtige berglandschappen, vaak woest en indruk wekkend, afgewisseld met suikerriet- en bananenplantages, koffie-, cacao-, vanille- en citruscultures, zijn tachtig rivieren en riviertjes, watervalletjes en werkelijk grote water vallen; elke excursie is steeds weer een belevenis. Vanuit Pointe-a-Pitre, de karakterloze, hete, zestigduizend inwoners tellende haven- en handelsstad van Guadeloupe, nog net gelegen op Grande-Terre aan de Rivière Salée, is het een afstand van 80 kilometer langs de kronkelende, stijgende en dalende Caraïbische kustweg tot Basse-Terre, de eigen lijke hoofdstad, waar ook de Préfecture gevestigd is. Dit is de kust boven de wind, regenrijk door de stijgingsregens. De eerste vijftien km gaan door vlak land, uitgestrekte suikerrietvelden; als het riet pluimt een schitterend gezicht. Na het eerste dorp, Petit-Bourg, waarvan de tienduizend inwoners hoofdzakelijk hun emplooi vinden in de landbouw, begint de kustweg te stijgen. Verscheidene kleinere wegen leiden het binnenland in naar de „quartiers résidentiels" van Vernou en Prise d'Eau, kleine gehuchtjes, gelegen op de eerste berghellingen, maar in de omgeving waarvan men de ,,chic" van Pointea-Pitre vindt, schitterende villa's, sommige nog in oud-koloniale stijl, met prachtig aangelegde tuinen. Prise d'Eau bezit hete bronnen in Ravine Chaude, waar veel rheumatieklijders baat bij vinden. De suikerrietvelden maken nu ook meer en meer plaats voor de bananenplan tages. Een bepaalde parasiet, die bij de bananenpalm veel schade kan aanrichten, kan boven de 100 a 150 meter niet leven, vandaar dat men hier dan ook de werkelijk beduiden de plantages in de hoger gelegen streken van Basse-Terre vindt. Vijftien km na Petit-Bourg komt men Capesterre binnen, een werkelijk klein stadje van twintigduizend in woners, voornaamste plaats tussen Pointe-a-Pitre. en Basse- Terre, met visserij, suikerriet-, bananen-, cacao-, koffie- en citruscultures in haar achterland. De binnenkomst in Capesterre is in juni/juli onvergetelijk. Een vijfhonderd meter lange laan aan weerszijden omzoomd door flamboyants, waarvan de kruinen boven de weg in elkaar gegroeid zijn; een tunnel van het prachtigste oranje rood en het teerste lichtgroen. Het stadje telt veel „Z'Indiens" en er is dan ook een Hin doetempel waar, op hun feestdagen, de Hindoes in hun kleurrijke gewaden rituele dansen uitvoeren, terwijl de priesters met één klap de offerschapen onthoofden. Zo prachtig kleurrijk de binnenkomst is, zo indrukwekkend is de uitvalsweg van Capesterre. Een twee km lange laan, met aan beide kanten meer dan vijftien meter hoge, statige koningspalmen. Aan het eind van deze laan heeft men twee schitterende vergezichten; naar rechts, het binnenland in, op de hoogste bergen van Guadeloupe, de Morne Amic, de Nez Cassé, de Morne Carmichael, l'Echelle, de Grande Découverte, alle vijf gedomineerd door de Soufrière; naar links de Caraïbische Zee, op Les Saintes, Marie-Galante en verder weg Dominique. Het landschap wordt nu steeds heuvelachtiger en de weg stijgt voortdurend, links de zee, blauwer dan blauw, met uit steeds weer andere hoeken het prachtige panorama van de kleine eilanden, rechts de Afgezien van deze laatste groep, wat kan nu tussen een zo heterogene bevolking toch nog een band vormen? In de eerste plaats het Fransman zijn. Elk gehucht heeft wel z'n Monument aux Morts en op nationale feestdagen worden de feestelijkheden steevast geopend met een défilé van oud strijders en een kranslegging bij het monument. Getooid met brede, blauw-wit-rode sjerpen, de borst behangen met medailles, marcheert men, voorafgegaan door de fanfare en omstuwd door de bevolking, door het dorp naar het monument. De Marseillaise, eindeloze toespraken in de hete zon, iedereen voelt zich Fransman, is Fransman. In 2 Een „capresse", zelfbewust, vriendelijk en ongecompliceerd. 3 Men komt Capesterre binnen door een tunnel van oranjerood. 4 Het monument ter herinnering aan de landing van Columbus. 5 De uitvalsweg van Capesterre, statige konings palmen. 6 Bananen finks en rechts: „Bananeraie". 7 Monument aux Morts (Basse-Terre). Op de achter grond „ia Soufrière" en „Le Nez Cassé".

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1969 | | pagina 15