begonnen voor zichzelf op kleine, vaak arme stukjes grond.
Sommigen van deze engagés hebben zich verheven tot Béké,
de meesten van hen zijn opgegaan in de gekleurde bevol
king, maar enkele families hebben zich hartstochtelijk zuiver
gehouden en vormen nu de groep der „Blancs Matignon",
arme, verpauperde, door inteelt zowel geestelijk als licha
melijk verzwakte blanken, bij elkaar hokkend op het eiland
Grande-Terre in de zogeheten Grands Fonds, een aan Zuid-
Limburg herinnerend landschap, maar dan wel wat woester.
Toen de exploitatie van Guadeloupe belangrijker werd,
waren deze engagés niet meer voldoende om het lichamelijke
werk te doen en begon men tegen 1650 met de import van
slaven uit Afrika. De eerste poging om het lot van deze
negers wat te verbeteren werd gedaan in 1685 in de Code
Noir. Hierin werden de werktijden, het voedsel en de be
straffingen gereglementeerd en werd tevens de blanken de
morele verplichting opgelegd geen afstammelingen met de
negers te verwekken of te laten verwekken. Wat het laten
verwekken betreft is hier vrij goed de hand aan gehouden,
vrouwen schijnen standvastiger te zijn dan mannen. Maar
voor hun echtgenoten heeft de moraal niet bijzonder zwaar
gewogen, want naast de vrij kleine bevolkingsgroep van de
zuivere negers heeft zich in de loop der tijd de zeer belang
rijke groep der Mulatten gevormd.
Vaak het beste meegekregen van beide rassen, zijn deze
Mulatten ijverig, intelligent en vooruitstrevend en heden
ten dage vindt men ze op de hoogste administratieve posten,
verder als arts, advocaat, notaris, leraar enzovoort, terwijl
een groot deel van de kleinhandel in hun handen is. Onder
hen vindt men ook de gefrustreerde, extreme elementen,
die op onafhankelijkheid willen aansturen, maar tot dusver
vinden ze maar weinig gehoor.
Als vijfde en laatste hoofdgroep zijn daar tenslotte de Hin
does, Indous of „Z'Indiens" in het Creools. Bij de afschaf
fing van de slavernij in 1848 verlieten verreweg de meeste
slaven de bezittingen van hun vroegere meesters en gaven
zich na hun eerste vrijheidsroes over aan een zalig nietsdoen,
af en toe iets uitvoerend om juist de behoefte van de dag
te dekken. Door verwaarlozing van de cultures en lamgeleg
de handel dreigde er een economische catastrofe. De regering
moedigde de immigratie van Indiërs en Chinezen aan en tus
sen de jaren 1854 en 1874 kwamen bijna 18.000 van deze men
sen Guadeloupe binnen; toentertijd 12 van de bevolking.
Ook deze „Z'Indiens" hebben zich voor het grootste deel
zuiver gehouden en verschillende dorpen bestaan nagenoeg
geheel uit deze knappe, gracieuze mensen, met hun scherpe
gelaatstrekken en lange blauwzwarte haren. In hun dorpen
beoefenen ze de landbouw en hun akkers kenmerken zich
door netheid (geen onkruidverbouwers) en correctheid van
de aanplant (rechte voren, afgebakende bezittingen). De
genen die zich buiten hun conglomeraties gewaagd hebben,
bezitten elders vaak de kleinhandel of restaurants, bezitten
in ieder geval geld.
Van deze békés, mulatten, z'indiens, negers en blancs
matignon, de vijf hoofdgroepen, in volgorde van hun eco
nomische belangrijkheid, hebben leden van al deze groepen
altijd wel ergens sporen van hun liefdeleven achtergelaten,
zodat men in elke samenleving onzuiverheden, soms bijzon
der fraaie, net als bij de edelstenen, kan aantreffen.
Soms speelt de erfelijkheid deze mensen op komische, wijze
parten als plotseling een veel te lichtgekleurd of veel te
donker kind wordt geboren, waarvoor de aanleiding terug
te voeren is tot de een of andere zwarte overgrootmoeder
of blanke betovergrootvader. Onbekendheid met de wetten
van Mendel veroorzaakt dan nog wel eens wrijving tussen
de echtelieden.
Naast deze vijf inheemse groepen en splintergroepjes, die
vaak alle een scherp gescheiden sociaal leven leiden, een
scheiding gebaseerd op zodanige subtiliteiten dat men als
vreemdeling jarenlang zijn hoofd kan stoten voordat men
er enigszins in wegwijs wordt, staat de groep der „Metro-
14
politains", blanke, hoge en lagere Franse ambtenaren,
waarvan vrijwel niemand contact of omgang zoekt met de
bevolking, of zelf afwijzend of afgewezen wordend.
Deze houding, gepaard met hun contracten van vaak niet
meer dan 24 maanden, waarvan dan nog vier maanden
verlof, maken dat de meesten vrijwel onopgemerkt komen
en gaan. Ze vallen nog enigszins op door hun familiaal
bioscoopbezoek, compleet met fleszuigende of blèrende
baby's, of hun eeuwig gesleep met tassen en manden vol
conservenblikken, afkerig als ze zijn van alle inheemse
produkten.