indertijd een „putstoel" was? Wij ook niet voordat wij er
door een oudheidkundige op gewezen werden. Dit was
naar aanleiding van een afbeelding in het bekende boekje
van Jan Luyken, getiteld „Spiegel van het Menselijk
Bedrijf" (1694) en wel daar, waar hij enkele regels dicht
over de bierbrouwer. Op de achtergrond van de erbij
behorende gravure steekt een putgalg duidelijk af tegen de
onbewolkte lucht. In het Saksische gedeelte van ons land
en ook in het buitenland (bijvoorbeeld in Hongarije) ziet
men zulke putgalgen nóg wel. Zij werden gebruikt om
met behulp van een hefboom het water uit diepe putten
op te halen. De putgalg op Luyken's prentje diende echter
om het water te putten uit een in de gracht liggende
waterschuit. Voor goed bier had men goed water nodig en
dat moest dikwijls worden aangevoerd van buiten de stad
omdat het grachtwater sterk verontreinigd was. De man
die de galg-met-emmer bediende zat of stond hoog ver
heven in een soort kuip, putstoel genaamd. Hij liet de
emmer zakken, trok hem weer op en kiepte hem dan in
een houten goot, die naar de brouwerij voerde, leeg.
Putstoel, boot en goot waren tezamen het onbedriegelijke
kenmerk voor oudheidkundigen dat men te maken had
met een brouwerij. Er is vorig jaar een boek verschenen
van de hand van A. Vecht over het beschilderen van
Delfts porselein door Frederik van Frytom. Op twee van
zijn schilderingen komt ook zo'n situatie voor, maar de
schrijver kon er geen juiste oplossing voor geven omdat
hem blijkbaar dat waterputten voor de brouwerijen niet
bekend was.
De heer M. van Hoogstraten van het Instituut Stad en
Landschap Zuid-Holland te Rotterdam, die ons op een en
ander attent maakte, liet nog meer interessante dingen
zien. Bijvoorbeeld een aantal originele keuren uit de goede
stad Dordrecht, waarvan er verschillende betrekking
hadden op bier en het brouwen ervan. Zo moesten er
invoerrechten betaald worden op bieren van elders in
gevoerd (van buiten de provincie van Holland en West-
Friesland, zoals dat heette) en een keur op het stoken van
eesten in brouwerijen, mouterijen enzovoorts. Men sprak
in die keuren óók over „binnengebrouwen" en „uit
heemse" bieren.
De heer Van Hoogstraten liet ons voorts een „bierboom"
zien, waarvan er maar enkele exemplaren in Nederland
bewaard zijn gebleven. Een bierboom is een soort juk,
waaraan twee achter elkaar lopende mannen een vat bier
droegen. En bijzonder aardig en voor Nederland zeker
zeldzaam was de zo geheten zageman, een in Vlaanderen
eertijds zeer bekend figuurtje van plaatijzer. Er zijn er nóg
wel. Dan hangen ze ergens bij de tapkast. Wanneer een
bierdrinker te kletserig werd, te veel ging „zwammen"
wat men in Vlaanderen „zagen" noemde, zette de waard
de zageman in labiel evenwicht op de rand van de tafel bij
de drinkebroer. Vervolgens gaf hij het geval een tikje
zodat het mannetje duidelijk een zagende beweging maakte
hetgeen de praatgrage bierdrinker tot nadenken en mati
ging moest brengen. Of het hielp vertelt de historie niet.
In ieder geval weten we nu tenminste waar onze uitdruk
king „iemand over een bepaald onderwerp doorzagen"
vandaan komt.
Zo brengt het speuren in de oude geschiedenis van de
vaderlandse bieren een mens op het spoor van allerlei
wetenswaardige en interessante dingen.
W. Slob
Voor degenen, die belang stellen in de penningen kan als literatuur aan-
bevolen worden:
Jaarboek voor munt- en penningkunde nr. 45, Amsterdam 1958.
Mr. Jacob Dirks, De Noord-Nederlandsche Gildepenningen, Haarlem 1878.
Mr. J. W. Frederiks, Penningen. Heemschutserie, deel 52, Amsterdam 1947.
De 'Brouwer.
Delamngshatgneed, dïtwrijfirfdorstend Leed?
Als Vorst enVcanck malkaar ontmoet,
gs't "Bitter d oorspronchVan hetSoet:
ö'^iel IJBegecren en het Geeveu,
Uw "DorstensL'eevensspringfontyn,
Sal Feuwige "Verqaicking hyn,
Die Iveelden lust, soecksulckemlmm
De putstoel zoals die voorkomt op een afbeelding uit het
boekje van Jan Luyken.
De zageman, links stilstaand en rechts in gesugge
reerde beweging. (Uit de collectie van de heer Van
Hoogstraten).