kabouter
ONZE
KINDERTON
door A. Killian met tekeningen van P. Hootsen
(Slot)
De heks babbelt verder: „Hij is in
mijn macht, tot een dwerg danst, bij
volle maan te middernacht, de padde-
stoelstippendans maar omge
keerd. Dat heeft immers nooit een
kabouter geleerd!" Nu weet Flos
genoeg en vlug springt hij naar voren,
hij danst in het rond als nog nimmer
tevoren op de open plek vlak voor
het hutje van Krebbe. Gemene heks,
denkt hij, nu zal ik je hebben. Pats!
ruitengerinkel, de viskom springt
stuk. Flosje juicht: „Alle vuursala-
manders, het lukt!" En Krebbe vlucht
hol over bol naar het bos met een
ijslijke gil en haar piekharen los.
De kraai fladdert angstig de heks
achterna. De padden en bosmuizen
volgen weldra. Zij jammert en roept
uit de verte steeds weer: „Nu heb ik
een jaar lang geen tovermacht meer!"
Gekraak in het hutje, wie staat daar
voor 't raam? Koning Tritos de
nimmer tevoren
Derde, dikdeftig, voornaam. Hij wuift
naar het ventje: „Heb dank, kleine
man, hoe kwaamt gij op dit werkelijk
vorstelijke plan?" De dwerg vertelt
alles, van het koetsongeluk, de reis
door het woud tot „de viskom knalt
stuk". Zo stappen ze pratend en
vrolijk van zin, hand in hand als twee
vrinden de heksenhut in.
Bij het raam staat een bezem, vlug
gaan ze er heen. Er staat op te lezen:
Ik vlieg twee op een. „Natuurlijk!"
roept Flosje, „de kraai en de heks!"
„Hoe slim", zegt de koning, „ik sta
gans perplex! Wanneer hij slechts
vliegt als er twee zijn gezeten, dient
ieder van ons zich een plaats toe te
nieten." Nu flink vastgebonden met
touw van de elf, en verder gaat alles
bijna vanzelf. Koning Tritos zit achter
en Flosje voorop. „Verhip", zegt de
vorst, „hij stijgt verticaal op!" Hoog
boven de boomkruinen stuiven ze
voort, een dwerg en een koning, het
is ongehoord.
Na een poos (ze gaan sneller nog
dan het geluid), daar strekt zich be
neden het elfenland uit. „Alle hek
sen", roept Flos, „op een bromvlie-
genzwam, zo landen we veilig en
zonder een schram!" De koning om
helst nu zijn dochtertje-fijn. „Hup,
hup, gij daar elfjes, brengt bieren en
wijn. Haalt tutti en frutti!" roept
zijne genade, „ja, komt nu met zang
en met melkchocolade!" Dat is het
begin van een fonkelend feest, Elfira
is nooit zo gelukkig geweest. De
dieren uit het elfenbos komen alras,
er schuilen zelfs addertjes onder het
gras.
De koning is terug en dat wordt nu
gevierd. Het bos is met gloeilam-
pionnen versierd. Op tafels staan
taarten voor klein en voor groot, rijks
appelgebakjes en eekhoorntjesbrood.
De dieren beginnen zich danig te
roeren: een spanrups verricht acroba
tische toeren, libellen verzorgen een
vliegdemonstratie, iedereen is ver
baasd over hun snelheid en gratie.
Een wangzakspringmuis springt wel
twee meter tien en sprinkhanen laten
een sabeldans zien. „Dat zullen dan
wel", zegt een praatziek konijn, „dat
zullen dan wel sabelsprinkhanen zijn."
De koning staat op om een toespraak
te houden. „Ik sta hier gezond, wel
gemoed en behouden, behalve mijn
koninklijk buikje, verhip dat is
nog oranje en gitzwart gestipt! Ten
lange leste liep alles nog bijna ver
keerd: ons elfenland werd door de
heksen begeerd. Gelukkig heeft Flosje
mij kunnen bevrijden, het is hierom
en daarom dat wij ons verblijden.
Welaan, kleine dwerg, laat uw derde
wens horen. Wij zijn wel benieuwd,
zie, we spitsen de oren. Ge hebt u
een mannetjesputter getoond, uw
moed en beleid, ja uw trouw, dient
beloond!"
welaan, kleine dwerg, laat uw
derde wens horen
Maar Flosje schrikt: „Toch geen
medaille, oh koning? Dat is voor een
dwerg maar een dwaze vertoning.
Zie Tritos. hoe gij mij het best kunt
belonen: ik wil nog een poosje in
elfenland wonen!" De danselfjes zijn
nu als krekels zo blij. De bosdieren
juichen „Hoera! en joechei!" Zij
lachen en zingen en dansen door 't
bos van hiephiephoera! en van lang
leve Flos! Zo eindigen dan avonturen
en feest. „Dag elfjes, dag Tritos, dag
Indigobeest!" Kaboutertje Flos loopt
weer vrolijk door 't bos. Hij kijkt naar
de bijen en ruikt aan het mos.
19
i