~De ijsheet en de btOM^iets
ONZE KINDERTON
delijk tegen Bolo. Zij vertrouwden
hem niet en vonden dat hij er veel
te netjes uitzag en veel te netjes sprak.
En dan die rare bromfiets!
Treurig reed Bolo in z'n eentje over
de Noordpool. Waar hij ook kwam,
overal werd hij door de andere ijs
beren nors ontvangen. De kleine ijs-
beertjes liepen hem achterna en
jouwden hem uit. Bolo voelde zich
echt ongelukkig. Hij begon terug te
verlangen naar zijn vijvertje en zijn
rots in de dierentuin.
Op een dag ontmoette hij drie grote
woeste ijsberen, die hem bars vroegen
waar hij vandaan kwam. Bolo wilde
juist antwoord geven, toen een klein
ijsbeertje opgewonden kwam aanhol
len. ,,Ik heb een mens gezien!" riep
hij. „Daar achter die ijsberg zit een
mens en hij heeft geen geweer bij
zich."
„Ha!" riepen de ijsberen begerig.
„Dan gaan we hem lekker opeten!"
Op een drafje liepen ze in de aan
gewezen richting.
Bolo schrok erg van deze woorden.
„Gingen ze een mens opeten? Wat
vreselijk! Dat moest hij verhinderen!"
Bolo sprong op z'n bromfiets. Weldra
had hij de andere ijsberen ingehaald.
Deze probeerden hem tegen te hou
den, want zij dachten dat Bolo de
mens alleen wilde oppeuzelen, maar
dat lukte hun niet.
Als eerste kwam Bolo achter de ijs
berg aan. Daar zat een man met een
ijsmuts op en een dikke winterjas aan
zich bij een klein vuurtje te warmen.
Nee maar, zag hij het goed! Het was
de oppasser!
„Ha Bolo, eindelijk heb ik je gevon
den!" riep de oppaser blij. „Ik heb
wekenlang naar je gezocht. Ik ben
bijna bevroren van de kou en
„Niet praten riep Bolo angstig.
„Er komen woeste ijsberen die U
willen opeten. Spring gauw achterop
de bromfiets!" Dat deed de oppasser.
Daar kwamen de drie boze beren al
om de hoek van de ijsberg aanrennen.
Prrrrt weg reed de bromfiets!
Net nog op tijd!
Bolo en de oppasser reden zo gauw
mogelijk terug naar de dierentuin. En
toen onze ijsbeer weer op z'n oude
plaatsje woonde verlangde hij nooit
meer naar de Noordpool!
]im Keulemans
In de dierentuin van de hoofdstad
woonde de ijsbeer Bolo. Hij had het
erg naar zijn zin en kon goed op
schieten met zijn oppasser. Daar de
dierentuin erg groot was, reed de
oppasser vaak op een bromfiets over
de paden. Bolo vond dit erg leuk. Hij
zou ook wel eens een ritje willen
maken.
Op een middag stonden er twee dames
naar de ijsbeer te kijken. Bolo hoorde
de een tegen de ander zeggen: „Wat
zielig dat die arme ijsbeer hier zo
alleen in de dierentuin woont. Het
zou aan de Noordpool veel gezelliger
voor hem zijn bij al die andere ijs
beren."
Hé, daar hoorde Bolo van op. Hij
had nooit geweten dat er een Noord
pool was en dat daar ook ijsberen
leefden. Hij wilde er graag naar toe!
Voortaan was Bolo ontevreden. Hij
deed knorrig tegen de aardige op
passer en at haast niet meer.
Op zekere middag had de oppasser,
toen hij bij de ijsbeer geweest was,
vergeten het hek achter zich op slot
te doen. „Dat is rn'n kans", dacht
de ijsbeer. Hij wachtte tot het donker
was en deed toen het hek open. Op
z'n ijsbeertenen sloop Bolo over de
donkere paden. Kijk eens, daar tegen
dat huisje stond de bromfiets van de
oppasser!
Dat was een buitenkansje! Bolo had
de oppasser zo vaak zien wegrijden,
dat hij precies wist hoe het moest. Hij
stapte op en roetsj daar
ging hij. Gelukkig het kleine zijhek
van de dierentuin stond nog open.
Even later was Bolo op straat. Hij
was vrij! „Op naar de Noordpool!"
juichte hij.
De hele nacht reed Bolo door. Hij
kende natuurlijk de weg niet, maar
zijn gevoel vertelde hem precies in
welke richting hij moest gaan. Toen
het ochtend werd, verstopte hij zich
in een hooiberg, waar hij een heerlijk
dutje deed.
Zo ging het dagenlang. Bolo durfde
overdag niet te rijden, want dan zou
iedereen zien dat er een ijsbeer voor
bijging. De enkele mensen die hem
's nachts zagen, dachten dat er een
mijnheer met een witte bontjas reed.
Het werd hoe langer hoe kouder.
Bolo naderde de Noordpool. Op het
laatst reed hij over grote ijsvelden.
Hoera! Daar in de verte liepen een
paar andere ijsberen! Hij was er!
Maar och, de ontmoeting viel hem
tegen. De ijsberen deden erg onvrien-
22