*H.el oio oil je
ONZE KINDERTON
In een grote tuin deed een klein
bloempje heel voorzichtig haar blaad
jes open en keek de wijde wereld in.
Het was een viooltje. Het groeide
midden tussen het gras.
Rondom het gras stonden nog veel
meer bloemen. Die waren allemaal
groter dan het viooltje. Grote rode
bloemen, dat waren tulpen, en gele,
dat waren narcissen.
Het viooltje deed haar blaadjes nog
verder open en knikte naar de tulpen
en de narcissen. Maar die zagen niets.
„Daag", zei het viooltje zacht. Ver
rast keken de andere bloemen elkaar
aan. „Hoorden jullie ook iets?" vroeg
één van de narcissen. „Ja", antwoord
de de grootste tulp, „ik hoorde een
aaakelig klein stemmetje dat „daag"
zei." Het viooltje schrok. Wat praatte
die tulp naar. „Ik ben het", zei het
viooltje weer. „Kijk maar, in het gras
veld sta ik." Alle bloemen keken naar
het grasveld en ja hoor, ze zagen het
viooltje staan. De kleine bloem werd
er verlegen van, zo keken ze allemaal
naar haar. „Het is toch wel een aardig
bloempje", vond een narcis. Boos keek
de grote tulp hem aan. „Zo, hij vindt
het wel een aardig bloempje. Haha,
laat me niet zo lachen, m'n steel doet
er zeer van. Een aardig bloempje",
hoonde de tulp. „Nou", zeiden de
andere tulpen, ,,'t is maar een mieze
rig klein ding. Is het wel een bloem?
Je ziet het bijna niet." De meeste
narcissen waren het met hem eens.
„Denk je dat de mensen dat ding
aardig zullen vinden? Geloof het maar
niet. Die kijken alleen maar naar
grote bloemen zoals wij." De narcis
die het viooltje wel aardig vond, hield
z'n mond maar dicht. Iedereen gaf
de grote tulp gelijk. Verdrietig keek
het viooltje voor zich. Alle bloemen
waren aan het praten, maar ze zeiden
niets tegen haar. Ze had hen toch
helemaal geen kwaad gedaan? Nee,
het viooltje begreep er niets van. Zo
ging dat een paar dagen door. Het
arme viooltje voelde zich steeds een
zamer.
Op een dag was het erg mooi en warm
weer. In het huis, waar de tuin bij
hoorde, gingen alle ramen en deuren
open. En 's middags kwam de me
vrouw die er woonde in de tuin zitten,
heerlijk in de zon.
De tulpen en de narcissen kregen het
zo warm. dat ze hun kopjes moesten
laten hangen. Die konden ze gewoon
niet meer omhoog houden. Opeens
kwam er een jongetje door de tuin
hollen. „Mam", riep hij, „krijg ik een
hééleboel limonade van u? Ik heb
toch zo'n vrééselijke dorst." „Jij krijgt
een glas limonade", zei moeder, „maar
wie gaat er nu ook zo hard hollen
als het warm is? Geen wonder dat je
dorst hebt." Moeder liep het huis
binnen om de limonade te halen en
het jongetje ging in het gras zitten,
vlakbij het viooltje. „O, mam", zei hij,
„kom eens kijken. Hier staat een
viooltje zomaar midden in het gras."
Zijn moeder zag het viooltje nu ook.
„Wat een leuk bloemetje hè?" zei ze.
„Weet je wat we gaan doen? We gaan
het heel voorzichtig uitgraven en in
de grond bij de andere bloemen zet
ten." „Dat is een goed idee", vond
het jongetje, „want als het hier in het
gras blijft staan, trappen we er mis
schien wel op en dat zou jammer zijn.
't Is zo'n mooi viooltje." Zo gezegd,
zo gedaan. De tulpen en de narcissen
keken boos naar het jongetje en zijn
moeder, die zo aardig tegen het
viooltje waren. Ze bleven zwijgen
tegen het viooltje. Ook de volgende
dagen. Maar het viooltje vond dat
helemaal niet erg meer. Iedere dag
kwam het jongetje bij haar kijken en
zeggen dat ze zo'n mooie bloem was.
En toen de narcissen en de tulpen al
lang verdord waren, stond het viooltje
er nog.
Leny
21