H~iet
zingende
oatken
Op de boerderij van boer Wubbels
woonden veel dieren. Er was ook een
varken bij; Blobbel heette hij.
Blobbel was een heel bijzonder beest.
Hij kon zingen! Wanneer de dieren
gezellig bij elkaar waren in de stal
of op het weiland, zong Blobbel vaak
een liedje. Ze vonden het altijd
prachtig.
„Denk erom", zei Topsie de kat dik
wijls, „laat niet aan de mensen mer
ken dat je zingen kunt, want dan
gaat het mis!"
Maar Blobbel was eigenwijs. Op een
keer kwam een neef van boer Wub
bels op visite. De boer liet zijn dieren
zien en toen ze bij het varkenshok
kwamen, zei de neef: „Oom, wat
heeft u daar een mooi varken!"
Blobbel was nu zó trots, dat hij ver
gat wat Topsie gezegd had. Hij wilde
de boer en zijn neef laten horen hóe
knap hij wel was en hij begon een
liedje te zingen.
Tjonge, wat waren boer Wubbels en
zijn neef verbaasd. Zij namen Blob
bel mee naar de mooiste kamer van
de boerderij en daar moest hij wel
veertig keer een liedje zingen. Eerst
kwamen de buren luisteren en daar
na bijna alle mensen uit het dorp.
Er begon nu een druk leventje voor
Blobbel. Hij moest voor de radio zin
gen en later zelfs voor de televisie.
Eerst was Blobbel erg trots dat hij zo
beroemd was, maar ach, het ging hem
gauw vervelen. Hij had geen ogen
blikje rust meer; steeds maar was hij
op reis. En oef wat was het ver
schrikkelijk warm onder de grote
lampen van de televisiestudio. De
arme Blobbel werd steeds magerder
van vermoeidheid. Op het laatst hing
zijn vel in dikke rimpels om hem
heen.
Op een dag gebeurde er iets heel bij
zonders. Er stopte een prachtige auto
voor de boerderij van boer Wubbels
en daaruit stapte een lakei van
keizer Habelijn. Hij vertelde dat de
keizer het zingende varken wilde ko
pen. Boer Wubbels kreeg een zak vol
goudstukken en Blobbel reed achter
in de auto mee naar het paleis.
Het duurde nu niet lang meer of
Blobbel was weer even dik als vroe
ger. Ja, hij werd zelfs nóg dikker. De
hele dag zat hij in een gouden kooi
en hij kreeg het allerlekkerste eten
toegestopt. Als keizer Habelijn 's
avonds klaar was met regeren, moest
Blobbel liedjes voor hem zingen.
In het begin vond ons varken dit een
heerlijk leventje, maar ach, het ging
hem na een poosje ook vervelen. De
hele dag maar zitten in dat hok, bah.
Hij verlangde erg terug naar zijn
vriendjes op de boerderij. Soms huil
de hij uren lang. Dan biggelden de
grote varkenstranen over zijn harige
wangen.
Op een middag hoorde Blobbel plot
seling miauwen. En wie kwam daar
door het open raam binnenklauteren?
Topsie de kat! O, wat was Blobbel
blij dat hij weer eens met een van z'n
vriendjes praten kon.
„Wij verlangen ook erg naar je te
rug", zei Topsie. „Ik weet misschien
wel een middeltje om je weer bij ons
te krijgen." De kat fluisterde Blobbel
iets in zijn rose oor. „O, dat is erg
moeilijk!" zei het varken. „Maar ik
zal het proberen."
Toen keizer Habelijn die avond weer
naar Blobbel kwam luisteren, zong
het varken niet. Wat de keizer of de
lakeien ook probeerden, Blobbel zong
geen enkel liedje meer. Ook de vol
gende dagen niet.
„Dat varken kan niet meer zingen",
zei de keizer teleurgesteld. „Wat moet
ik er nu mee doen? Wat heb ik aan
een gewoon varken in mijn paleis?"
„Laten we hem opeten, Sire", zei de
eerste minister begerig. „Neen", ant
woordde keizer Habelijn, „dat is niet
aardig. Een varken dat altijd zo mooi
gezongen heeft, eten we niet op. Ik
weet wat beters. Breng hem maar te
rug naar boer Wubbels. Die zal hem
wel willen hebben, ook al kan hij
niet meer zingen."
Zo kwam Blobbel tot grote blijdschap
van hemzelf en de andere dieren
weer terug op de boerderij. Hij kon
nog wel zingen, o ja, maar voortaan
deed hij het alleen nog maar als er
geen mensen in de buurt waren.
Jim Keulemans
28