"Moe ^pazzeli In een groot bos staan drie sparren naast elkaar. Twee grote en een kleintje. De twee grote sparren zijn heel verstandige sparren. Het kleintje is dat niet en vindt het helemaal niet fijn naast die twee grote en verstan dige sparren. Het verveelt zich erg vaak en het wil helemaal niet altijd in het bos blijven staan, net als de twee grote sparren. Maar nu heeft Sparretje een plan ge maakt. Een heel leuk plan. Vannacht, als het donker is, loopt hij lekker weg. Sparretje kan haast niet wach ten tot het donker wordt. Weet je wat? Hij gaat nu vast. Niet zo ver, want de mensen mogen het natuurlijk niet zien. Heel voorzichtig haalt Sparretje een wortelvoetje uit de grond. De grote sparren merken niets. Dan maakt Sparretje ook zijn andere wortel voetje vrij. Hoera, nu kan hij lopen! Hij maakt een sprongetje van plezier. Maar dat is natuurlijk dom, want nu merken de grote sparren het. Ze schrikken zich een hoedje. „Sparre tje, wat doe jij nou?", vraagt de ene met een zware bromstem. „O, niks", zegt Sparretje. Hij blijft doodstil staan en doet alsof er niets aan de hand is. „Maak dat het gras wijs", zegt de andere spar, „je wilt weg lopen. Ja, dat zie ik heus wel, hoor. Maar dat is heel erg dom. Dan kom je bij de mensen en die maken een kerstboom van je en als het Kerst feest dan voorbij is, gooien ze je op straat." Sparretje gelooft er niets van, hij weet trouwens niet eens wat een kerstboom is. Maar hij vraagt het ook niet. O nee, want hij weet zeker dat ze hem dan bang gaan maken. „Kan me lekker niks schelen", zegt Spar retje, „en als ze me op straat gooien loop ik gewoon weer hierheen. Dan heb ik tenminste wat beleefd." De twee grote sparren schudden hun ver standige toppen, maar daar trekt Sparretje zich niets van aan. Hij huppelt weg, naar de rand van het bos. De volgende dag wordt Sparretje wakker op een heel groot plein. Mid den in de nacht is hij daar heen ge lopen. Hij is er moe van geworden. Op het plein staan nog meer sparren, een heleboel. Sparretje is wakker ge worden doordat een meneer vlak bij hem staat te praten. Hij zegt iets tegen een mevrouw en wijst intussen naar de sparren. Dan pakt de me vrouw een spar en geeft een paar glinsterende dingetjes aan de man. Dat is natuurlijk geld, maar dat weet Sparretje niet, hij heeft dat nog nooit gezien. Zo gaat dat een hele tijd door. Steeds komen er mensen een spar halen. Dan komt er een mevrouw met twee kinderen, een jongetje en een meisje. „Meneer, ik wil graag een klein boompje hebben", zegt de mevrouw. „Dat kan gebeuren, mevrouw", zegt de meneer, „zoekt u er maar een uit." De mevrouw zoekt een poosje tot het jongetje Sparretje beetpakt en roept: „Mamma, deze moeten we kopen, dit is de allerleukste en hij heeft geen planken, maar gewoon wortels. Leuk, mam, dan kan hij nog verder groeien!" Sparretje schrikt, gaan ze hèm meenemen? Daar heeft hij eigenlijk helemaal geen zin in. Wat zouden ze met hem doen? Maar hij kan ook niet weglopen. De men sen zouden raar kijken als ze opeens zo'n wandelende spar zagen. Vooruit, ze moeten hem dan maar meenemen. Als het niet leuk is loopt hij van nacht gewoon weer weg. De moeder van het jongetje en het meisje koopt hem. „Mam, wij mogen hem dragen, hè? Dat kan best. Zo'n klein boompje is echt niet zwaar, hoor", zegt het meisje. En daar gaan ze dan. Het jongetje houdt Sparretje heel voor zichtig onder aan zijn stam vast en het meisje draagt hem bij de top. Ze gaan een paar straten door en staan 32

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1967 | | pagina 34