EEN ETMAAL IN DE JUNGLE
De heer B. Engel, de schrijver van onderstaand
verhaal, is tijdelijk verbonden aan de technische
staf van South Pacific Brewery Ltd. te
Port Moresby in Australisch Nieuw-Guinea.
Om een bezoek te brengen aan kennissen die
een plantage in het binnenland hebben, maakte
hij een moeilijke tocht van
Wanneer je naar een afgelegen streek van de wereld
gaat, hoor je snel welke Nederlanders daar ook zitten.
Toen het bekend was dat ik naar Port Moresby zou
gaan, kreeg ik al gauw de nodige namen en adressen op.
Daaronder bleken zelfs kennissen te zijn, een echtpaar
dat nog wel uit dezelfde woonplaats in het vaderland
afkomstig was.
Enige weken na aankomst in Port Moresby heb ik con
tact opgenomen met deze mensen.
Ze wonen op een rubberplantage,
ongeveer 80 km van Port Moresby.
Natuurlijk was ik er van harte wel
kom, maar hoe moest ik er komen?
Op het politiebureau wist men niet op
welke manier die plantage te be
reiken was en op het postkantoor
ook niet. Je zou per radio contact op
kunnen nemen of schrijven. Uitein
delijk bleken er drie mogelijkheden,
namelijk per schip, een reis van zes
uur, per vliegtuigje, vijftien minuten,
of per auto tot halverwege, want een
rivier zonder brug verhindert de ver
dere tocht. Aangezien ik er een lang
weekend zou gaan logeren, kwam de
boot niet in aanmerking, daar deze op zondag vertrekt
en 's woendags terugkomt. Een chartervliegtuigje voor
één persoon was aan de dure kant, dus wilde ik het
per auto enzovoort proberen. Dat enzovoort hield in,
dat de kennissen mij aan de andere kant van de rivier
zouden oppikken met een jeep of tractor, ,.mits het
weer het toeliet".
Op de bewuste zaterdagmorgen was het droog in Port
Moresby en het zag er veelbelovend uit. Bij de rivier
zonder brug echter begon het enorm te regenen. Daar
er aan de overkant niemand te zien was, besloot ik te
wachten. Om vijf uur 's middags, het had al drie uur
gegoten, hoorde ik motorgeronk en daar kwam vanuit
de jungle een enorme vrachtwagen in zicht. Onder de
genen die uitstapten, zag ik geen bekenden. Nadat ze
per inheemse kano waren overgebracht, kreeg ik van
deze Europeanen te horen, dat mijn kennissen het nooit
zouden klaarspelen me hier te komen ophalen. Dat was
geen optimistisch geluid, maar ik kon nog terug naar
Port Moresby.
Eén van deze lui beheerde in dit jungle-gebied een hout
zagerij. Opeens stelde hij voor: Jij gaat mee naar mijn
kamp. blijft daar overnachten en morgen sturen we een
jongen om te zeggen dat je hier zit. Vanavond gaat dat
niet meer; het wordt vlug donker,
het is nog een grote afstand en het
rivierwater stijgt snel na de regen.
Beter dat de bediende morgen gaat."
Ik nam het aanbod aan en we gingen
op weg. In dit gebied, dat voor een
groot deel uit moeras bestaat en waar
de flora betiteld wordt met ^rain
forest", is het op een regenachtige
dag niet gemakkelijk je te verplaat
sen, zelfs niet met een voertuig dat
door zes wielen wordt aangedreven.
Al glijdend en slippend kwamen we
in het kamp aan.
Mijn twee Europese gastheren, de
eigenaar en zijn assistent, hebben me
zeer gastvrij onthaald. Ze vonden het
prettig weer eens wat nieuws te horen. Tot diep in de
nacht hebben we zitten bomen over bomen, daarbij op
gegeten door de muskieten en gestoord door de kalongs
(grote vleermuizen) die zich te goed kwamen doen aan
de papaja's rondom het huis. Deze kalongs heb ik ook
bij daglicht gezien. Zo komen uit de richting van de zee.
zoeken de thermiek op om dan. soms meer dan honderd
mijl ver, hun hapje te gaan halen.
De volgende morgen ging ik, samen met een jongen uit
het kamp, op stap. Een kwartier na ons vertrek bereik
ten we een kamp waar een grondonderzoeker alleen zat
met tien lokale helpers. Na een gezellig babbeltje moes
ten we wel weer verder, aangezien we nog een hele tocht
voor de boeg hadden. De jongen droeg mijn weekendtas
en ik liep erachteraan, te genieten van de stilte. Kijk
wel uit waar je loopt, want de „weg" is één en al onef-
16