Het bier
in de
poëzie
li -
ro
Iemand die thuis is in onze vaderlandse
letterkunde, zal het ongetwijfeld met mij
eens zijn, dat er sinds Henric van Vel-
deke, onze oudst bekende dichter
1170), niet veel poëzie geschreven
is over het edele gerstenat. Dat is des te
meer verwonderlijk als men bedenkt dat
het bier eeuwenlang een volksdrank is
geweest en toen dezelfde plaats innam
als tegenwoordig de koffie en de thee.
Het was zelfs veiliger bier te drinken
dan water, daar het water in die tijd
meermalen een bron van infectieziekten
is geweest. In Haarlem bestonden in de
Gouden Eeuw niet minder dan 50 brou
werijen I
Juist die tijd was de bloeitijd van de be
roemde (of zo men wil beruchte) „kamers
van Rethorijcke", gezelschappen die de
edele dichtkunst beoefenden en net zo
streng gereglementeerd en georgani
seerd waren als de toenmalige gilden.
Op school leren we allen maar: „Rede
rijkers, kannekijkers". Meer niet. Geen
enkel gedicht,- geen „abel spel", geen
„landjuweel" (een onderlinge wedstrijd
van een aantal kamers) wordt ons op
school beschreven Alleen dat ene, ha
telijke (jaloerse?) zinnetje „Rederijkers,
kannekijkers!"
In Rotterdam kenden we in die tijd ook
zo'n kamer: „De Blaauwe Acoleijen".
Deze kamer schreef in 1561 een land
juweel uit en elke kamer die mee-
kampte werd van regeringswege (I) een
ton bier toegewezen! En niettemin geen
enkel bekend rederijkersvers over het
gerstenat.
Zonder de moed te verliezen heb ik al
mijn dichtbundels en bloemlezingen tot
en met nageplozen. Het resultaat bleek
zeer schamel: zegge en schrijve vijf ge
dichtjes over bier, waarvan er hier drie
volgen:
Ziet wat dik bier vermag;
Dirk dronk het nacht en dag,
En leefde tachtig /aren.
Had hij 't zo blijven klaren,
En dronk hij nog dik bier,
Goed man, hij lag niet hier.
Constantijn Huljgens (1596-1687)
Hein prees mij zijn klein bier en zei,
al was 't niet zwaar
als Antwerps of Breda's,
't was koeltjes en 't was klaar,
la, dacht ik, koel en klaar,
't is recht zijn lof gegeven,
't smaakt, of 't een hele nacht
in 't water heeft gedreven.
Constantijn Huijgens (1596-1687)
BALLADE VAN DE FIETS
Zij trokken naar Emmerik aan de Rijn,
twee boeren op hun fiets,
omdat daar zo'n mooie meisjes zijn
en het bier kost bijna niets.
Ze dronken om beurten Dunkel en Heil
en lachten luid en veel.
De meisjes uit Emmerik weten wel
van een dorstige boerenkeet.
Hun laafloze dorst raakte laat geblust,
zij keerden door de nacht,
zij hadden de meisjes weer braaf gekust,
die waren zo hups en zacht.
De nacht was koel als het Duitse bier,
de maan stond blank en groot,
Zij zongen en lachten nog na van plezier,
toen ging één der boeren dood.
Zijn hart bleef staan, maar zijn fiets
en hield den ander bij.
[reed door
Doodnuchter trapten de benen voort
langs de maanverdronken wei.
Zo fietste hij door nog drie kwartier
tot aan een scherpe bocht,
En was er geen bocht geweest daar
hij fietste heden nog.
Dat komt van 't Emmerikse bier
zijn wondre tevenskracht
Daarmee gelaafd fietst drie kwartier
een dode door de nacht.
Ongetwijfeld weten jullie wat een limerick
is. Voor degenen die het niet (zo pre
cies) meer weten een voorbeeld:
De vrouw van de slager te Loenen
Was bezig de bakker te zoenen.
Haar man die dat zag,
Riep luid (met een lach):
,,Die hoeft zich vandaag niet te boenen".
De redactie van 3 LUIK '67 zou het bij
zonder op prijs stellen als de lezers en
lezeressen zich ook aan zo'n limerick
zouden wagen, ledereen mag meedoen,
sexe of leeftijd vormen geen bezwaar.
Er is maar één voorwaarde: het moet
over bier gaan. De beste limericks zul
len tezijnertijd geplaatst worden. Denk
evenwel aan de drie onderwerpen die
taboe zijn: religie, politiek en sex!
Vooral dat laatste is voor menig dichter
in den dop een bezwaar:
Gij moogt toch niet van ons verlangen,
dat het ons steeds opnieuw ontroert,
als gij een lid der andere kunne,
te uwer sponde hebt gevoerd.
Denk niet, dat wij u iets misgunnen
van 't eerste jeugdig minnespel,
maar heus nu weten wij het wel.
Wij smeken u, ontlok accoorden
en dieper tonen aan uw lier
en laat desnoods uw ziel vermoorden,
doch - spaar ons uw ontgroenplezier.
Zei iemand iets over Jan Cremer?
Broer.
Martin Bruyns (geb 1903) (Met dank van de jeugdredactie voor
deze tweede frielans-bijdrage. Wie volgt?
Amsterdam?)
c' 3J
o~ o
3
(T> 0) O
c
<g 3 8-
s -3
CO
-H CD 2
3" 2
Q_ (O
a>
o
s
CD CO
O
O
(O (O
(D
-1 CO
o
GRAFSCHRIFT
HEIN EN ZIJN BIER