(4)ie niet kezen ml moet voelen ONZE KINDERTON Heel diep onder in de zee woont een koning. Neptunus heet hij en hij is de heerser over de zee. In zijn paleis wonen heel veel zeemeerminnen, dat zijn de hofdames. Er wonen ook zee meerminkinderen. Eén daarvan is Ma- riëlle. Haar moeder is een van de hofdames. Als Mariëlle groot is wordt zij ook hofdame. Het is erg fijn in dat grote, mooie paleis van koning Neptunus. Maar één ding vindt Mariëlle niet zo fijn. Zij moet altijd in het paleis blijven, nooit mag ze er uit. Dat is ook wel goed, want buiten het paleis zijn wel eens boze vissen en dat is natuurlijk gevaarlijk. Mariëlle denkt dat dat wel mee zal vallen. Ze wil zo graag eens een keertje naar buiten! Bijna iedere dag zit ze een poos voor het raam en kijkt, kijkt maar. Op een dag zit Mariëlle weer voor het raam. Haar moeder is helemaal aan de andere kant van het paleis, dus kan Mariëlle daar wel een poos blijven zitten. Ze tuurt naar buiten. Allemaal vissen ziet ze daar in de verte. Die spelen met elkaar. O, wat zou ze graag even mee gaan spelen. Maar als moeder het ziet! Nee, ze gaat maar niet. Mariëlle zwemt naar een ander raam en gaat daar een poosje kijken. Daar ziet ze geen spe lende vissen. Het is daar erg stil. Er zijn daar alleen maar veel mooie planten en bloemen. Maar opeens ziet Mariëlle nog iets. Nee, geen vis. Iets anders. Heel veel glinsterende dingen. Mariëlle kijkt eens goed. Die glinste rende dingen zitten in een grote kist. Ze zijn zo mooi! Mariëlle kijkt om zich heen. Nee, ze ziet niemand. Zou ze er even naar toe gaan? Er zijn daar helemaal geen vissen, dus ook geen boze vissen. Mariëlle zwemt naar een deur en kijkt op de gang. Nee, niemand te zien. Ze gaat weer terug naar het raam. Zou ze 't wagen? Ja, ze doet het. Vliegensvlug duikt ze door het raam naar buiten en zwemt weg, naar de kist toe. Ze komt nie mand tegen. Geen boze vissen en geen aardige vissen. Dan is ze bij de kist. Er liggen prachtige glinsterende ket tingen in en gouden munten en arm banden en nog véél meer. Mariëlle wil het allemaal eens heel goed be kijken. Ze zwemt de kist in en dan. floep, gaat het deksel dicht. Mariëlle zit vast, haar staart zit klem. 't Is heel donker in de kist. Ze probeert het deksel omhoog te duwen. Maar het is veel te zwaar. O, wat moet ze nu doen? Moet ze nou altijd in die kist blijven? Maar dat wil ze niet! Mariëlle begint te huilen. Was ze maar nooit weggegaan! Had ze maar naar moeder geluisterd! En haar staart gaat zo zeer doen! Maar ja, ze heeft niet naar moeder geluisterd, ze is eigenwijs geweest. Het is haar eigen schuld. Wie niet horen wil moet voelen. Maar 't is wel zielig, vind je niet? Een hele poos zit ze in die donkere kist. Zou ze nou nooit meer haar moe der zien? Dan voelt ze ineens iets tegen haar staart. Even maar. Dan is het weer weg. Maar opeens wordt het een beetje lichter. Ze hoort een stem: „Zo, is daar die stoute wegloopster!" Mariëlle kijkt omhoog. Ze ziet een grote, griezelige inktvis. O, nou ook dat nog. „Ga weg!" gilt ze, „ik wil naar moeder toe!" „Nou, stel je niet aan, zeg", zegt de inktvis. „Ik ben een soldaat van koning Neptunus en ik heb je overal gezocht. Kom mee." Met zijn grote grijparmen pakt hij Mariëlle beet en brengt haar terug naar het paleis. „Zo," zegt de inktvis daar, „als je nu belooft dat je nooit meer weg zult gaan, zal ik voor deze keer mijn mond houden. Maar o wee, als het weer gebeurt!" „O nee, meneer inktvis. Ik zal het nooit weer doen", zegt Mariël le, „ikke dank u, dat u me terug gebracht heeft." De inktvis lacht. Ma riëlle vindt hem zo veel aardiger. Lang niet zo griezelig als ze eerst dacht. „Ga maar gauw naar je moeder toe", zegt de inktvis. Mariëlle knikt en vliegt weg naar haar moeder, blij dat ze er zo goed af gekomen is. LENY 22

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1967 | | pagina 24