-klóó TZóbblc óf) schóól kwant ONZE KINDERTON Robbie verveelt zich. Hij staat voor het raam en kijkt met een boos gezicht de tuin in. Hij is met zijn moeder bij zijn oma op bezoek. Maar hij was veel liever thuis gebleven. Met zijn vriendjes spelen vindt hij veel leuker. Alle platenboeken van oma heeft hij al lang doorgekeken. En nu heeft hij niets meer te doen. Hij gaat naar de keuken. „Robbie", roept zijn moeder, „waar ga je naar toe?" „Even naar buiten, spelen", zegt Robbie. „Kom dan even hier, want je moet je jas aan, hoor. En niet ver weg gaan, want we moeten bijna al weer weg. Zal je in de buurt blijven?" Robbie knikt. „Ja, mam." Zijn moeder trekt hem zijn jas aan en van zijn oma krijgt hij gauw nog een paar snoepjes. Dan gaat hij naar buiten. Maar o wat valt dat tegen. Hij ziet niet één kind op straat. Grote mensen zijn er genoeg, maar kinderen helemaal niet. Robbie gaat een andere straat in. Ook daar zijn geen kinderen. Nog een andere straat gaat hij in. Dat is een grote straat. Die is heel lang. Robhie loopt steeds verder. Misschien vindt hij dan een paar kinderen. Hij is al lang vergeten wat zijn moeder gezegd heeft. Weet jij het nog? Goed zo. hij mocht niet ver weg gaan. Maar Robbie loopt als maar verder. En dan ja, dan ziet hij kinderen. Niet zo maar een paar, nee, een hele boel kinderen. Maar daar heeft hij niets aan, want hij kan niet bij hen komen. Die kinderen zitten in een school. Verdrietig kijkt hij naar bin nen. Hè, was hij maar groot genoeg om ook naar school te gaan, net als die andere kinderen. De kinderen zijn aan 't zingen. Als Robbie goed luistert kan hij het een beetje verstaan. Dan is het versje uit. De juffrouw gaat iets zeggen. En kijk ze wijst naar buiten, naar Robbie. De kinderen kijken om, ook naar Robbie. Opeens loopt de juffrouw de deur uit. Zou ze Robbie nu een standje geven en zeg gen dat hij weg moet gaan? De juf frouw komt naar Robbie toe. „Dag vent", zegt ze, „wie ben jij?" „Ikke ik ben Robbie. Bent u boos op me? Mag ik niet even kijken?" Angstig kijkt Robbie de juffrouw aan. Maar het is een aardige juffrouw. „Vind je dat zo leuk? Zou je ook wel op school willen zijn?" vraagt ze. Robbie knikt. „O ja, heel graag." „Nou", zegt de juffrouw, „weet je wat? Onze school gaat over een half uurtje uit. Hoe zou je het vinden om eventjes binnen te komen voor één keertje?" Robbie's ogen beginnen te glanzen. „Oo, mag dat?" vraagt hij. „Eigenlijk niet", lacht de juffrouw, „maar voor dit ene keertje wel. Kom maar mee. Hoeveel jaar ben je?" Robbie steekt vier vingers op. „Vier jaar, juf", zegt hij. „Zo groot al? Maar dan mag je over een poosje al naar school. Weet je wat je dan doen moet? Je moet aan je moeder vragen of ze op een papier een heleboel streepjes zet. Net zoveel streepjes als jij nachtjes moet slapen voor je naar school mag. En dan moet je iedere avond voor je naar bed gaat één streepje doorschrappen. Als het laatste streepje dan weg is, mag jij naar school. Is dat geen goed idee?" Nou, dat vindt Robbie zeker een goed idee. Nu zijn ze in de klas. „Jongens en meisjes", zegt de juf frouw, „dit jongetje heet Robbie en hij wil heel erg graag naar school. Vinden jullie het goed als hij vanmid dag hier blijft?" „Jaaa!" roepen alle kinderen. „En Robbie", zegt de juf frouw dan, „wat zullen we nu gaan doen? Jij mag kiezen." O, wat vindt Robbie dat leuk. „Eh. een verhaaltje vertellen, alstublieft", zegt hij zacht. „Goed", zegt de juffrouw. „Ga daar dan maar zitten." Ze wijst een stoel aan bij een tafeltje waar nog meer jongens zitten. En dan gaat de juf frouw vertellen. Robbie vindt het heel erg mooi. Hij luistert met open mond. Als het verhaaltje uit is, moeten alle kinderen naar huis, want dan is het tijd. Dat vindt Robbie jammer. Hè, 't was juist zo leuk. „RobbA, ga jij nu ook gauw naar huis? Ana,.: zoekt je moeder je misschien. En zal je 't zeggen van het briefje met de streep jes?" „Ja, ja, juf. Want ik wil erg graag naar school." De juffrouw lacht en brengt hem naar de deur. Robbie holt weg, want ineens denkt hij er weer aan dat hij niet ver weg mocht gaan. Maar gelukkig weet hij de weg. Hij holt en holt en dan is hij bij het huis van oma. Gauw loopt hij naar de achterdeur en gaat de keuken binnen. Daar staan zijn moeder en zijn oma te praten. Zijn moeder heeft haar jas al aan. „Waar blijf je nou, Robbie. Ik wilde je al gaan zoeken!" zegt ze. „Waar ben je geweest?" „Op school, mam, en „Op school?!" zeggen moeder en oma allebei tegelijk. „Ja, ik was bij de school en toen zei de juffrouw dat ik best binnen mocht komen", zegt Robbie. „O, mal jong, wil jij dan zo graag naar school?" „Ja mam, heel graag. Enne, de juf zei dat u een briefje moet maken met streep jes, dan moet ik er iedere dag een doorschrappen en dan weet ik het precies als ik naar school mag. Doet u dat?" „Ja hoor", zegt moeder, „kom maar, dan gaan we gauw naar huis en maken we direct een briefje met streepjes, ja?" Robbie knikt. Hij zegt oma gedag en dan gaat hij met moe der naar huis. Leny 25

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1967 | | pagina 27