/ttena en?e
ONZE KINDERTON
In een groot land, hier heel ver van
daan, woont Mona met haar moeder
in een klein huisje. Mona is een lief
meisje, maar ze heeft één groot ge
brek; ze is erg lui. Nooit zal ze uit
zichzelf haar moeder helpen met af
wassen of stofzuigen. Zelfs haar
eigen bed maakt ze nog niet op, hoe
wel ze dat eigenlijk best zou kunnen
doen, vinden jullie ook niet? Over
dag gaat Mona naar school, beneden
in het dal en als ze weer thuis komt,
gaat ze meteen zitten lezen. Mona is
namelijk dol op lezen en het ene boek
na het andere verslindt ze. Haar
moeder, die natuurlijk wel merkt dat
Mona niet erg hulpvaardig is, zegt er
niet veel van, omdat ze denkt: Och,
dat wordt wel beter als ze eerst maar
wat groter en ouder is geworden.
Maar Mona verandert helemaal niet.
Na heel veel jaren is ze nog even lui
als ze altijd is geweest, maar boeken
lezen doet ze nog steeds even graag.
Op zekere dag is Mona vrij van
school. Al heel vroeg in de morgen
gaat ze naar het bos om daar te lezen.
Ze neemt een stapel boterhammen
mee, een flesje melk en wel vier
dikke boeken. Ze denkt er helemaal
niet aan dat moeder misschien haar
hulp nodig heeft en ze laat haar
alleen met al het werk dat er voor
die dag is te doen. De hele dag ligt
Mona te lezen. Ze is zo in haar boe
ken verdiept, dat ze alles om zich
heen vergeet en er zelfs niet aan
denkt haar boterhammen te eten en
haar melk te drinken. Het is al bijna
avond als ze plotseling een heel klein
mannetje het lijkt wel een kabou
ter naast zich ziet staan, dat zegt:
„Meisje, heb jij misschien een boter
ham voor me? Ik heb de hele dag
gelopen en nog niets gegeten." „O
maar natuurlijk", zegt Mona. „Je
mag al mijn boterhammen wel heb
ben en ik heb ook nog melk."
„Je bent een goed meisje", zegt de
kabouter, als hij de boterhammen op
heeft en van de melk heeft gedron
ken, „en daarom wil ik jou ook graag
iets geven". Hij haalt een klein doosje
te voorschijn en geeft dat aan Mona.
„In dit doosje zit ogenzalf", zegt hij.
„Hiermee moet je tien dagen lang
elke avond, voor je gaat slapen, je
ogen inwrijven en na die tien dagen
moet je op deze zelfde plaats in het
bos terugkomen."
„Dat is erg aardig", zegt Mona.
„Maar kan ik dan niet goed zien?"
Het kaboutertje lacht geheimzinnig
en zegt: „Vergeet niet te doen wat
ik je heb gezegd, dan zul je vanzelf
zien wat er gebeurt." Het volgende
moment is hij spoorloos verdwenen.
Mona gaat naar huis. Ze vertelt
niets aan moeder, maar 's avonds
voor ze naar bed gaat wrijft ze wat
van de zalf op haar ogen. Er veran-
dert helemaal niets. Als ze door het
raam naar buiten kijkt, ziet ze dat
de sterren nog even klein en veraf
zijn als altijd. Zo gaan de dagen
voorbij. Elke avond wrijft Mona de
zalf op haar ogen en elke avond als
ze uit het raam kijkt is alles nog het
zelfde. Na tien dagen is de zalf op.
Mona weet dat ze niet beter is gaan
zien, maar ze heeft wel veel andere
dingen opgemerkt. Ze heeft gezien,
hoe bleek en magertjes moeder de
laatste tijd is geworden, hoe het
huisje vervuilt en hoe druk moeder
het elke dag weer heeft. Zoals afge
sproken gaat Mona op de tiende dag
weer naar het bos. De kabouter is er
al. „En", vraagt hij het meisje, „kun
je nu ook beter zien?" Mona schudt
haar hoofdje. „Nee hoor", zegt ze,
„want elke avond zijn de sterren nog
even klein en nog even ver weg." „Dat
bedoel ik niet", zegt de kabouter dan.
„Heb je overdag ook niets gezien?"
Mona krijgt een kleur en slaat de
ogen neer. „Je hoeft niets meer te
zeggen hoor", zegt het kleine man
netje. „Ik begrijp het allang. Je hebt
wel gezien hè, hoeveel verdriet je je
moeder doet door haar nooit eens te
helpen. Weet je nu waarom ik je die
ogenzalf heb gegeven?" Mona knikt
en ze begrijpt het. Ze weet ook dat
ze nu voortaan beter haar best zal
doen voor moeder en zodra ze weer
thuis is begint ze met de afwas. De
volgende dag helpt ze nog meer en
daarna is ze nooit meer lui, maar
altijd een flink meisje geweest. Een
hele tijd later, als moeder haar vraagt
hoe het toch komt dat ze zo is ver
anderd, vertelt Mona haar van de
ontmoeting met de kabouter. Ze
lachen er samen hartelijk om, maar
toch denkt Mona daarna nog vaak
terug aan haar kleine vriendje, dat
haar met die zalf voorgoed de ogen
heeft geopend.
19