^Lccliespzingen ONZE KINDERTON Hans, Wim en Peter verveelden zich. Ze hadden een vrije middag omdat de meesters en juffrouwen van school een vergadering hadden. Toen de meester het die morgen in de klas vertelde, hadden alle kinderen ge juicht. Hans, Wim en Peter ook. Die hadden elkaar aangekeken en zacht gezegd: „Fijn, kunnen we van alles beleven!" En nu was het middag. De drie vrienden stonden midden op straat te praten en te verzinnen wat ze eens zouden gaan doen. Maar ze wisten niets. O, wat verveelden ze zich. „Eh We kunnen misschien wel bij ons op de zolder met de trein spelen", stelde Wim voor. „Wat heb je daar nou aan", vond Hans en Peter zei: „Nee, asjeblieft niet binnen zitten. Als je dan even ergens tegenaan stoot of zo, komt er al iemand aanrennen om te vragen of je soms wat gebroken hebt." „We kunnen natuurlijk ook verstoppertje gaan spelen in de nieuwe huizen", bedacht Hans. Maar dat von den Peter en Wim helemaal niet leuk. „O, wacht eens", zei Peter toen. „Weten jullie wel, daar achter die huizen die ze aan 't bouwen zijn, daar een eindje verder zijn een hele boel lekkere slootjes. Ik ga slootje- springen. Dat is tenminste spannend." Dat vonden Hans en Wim een goed plan. En daar gingen ze op weg, naar het weiland met de sloten. „He", zei Wim toen ze een eindje op weg waren, ,,'t is toch wel een eind, hoor!" „Wat geeft dat nou", zei Peter, „dan hebben we tenminste wat te doen en trouwens, we hebben de hele middag de tijd. Of niet soms?" „Allicht", zei Hans, ,,'t is nog vroeg, hoor." En verder gingen ze weer. Na een poosje waren ze op de plaats waar de nieuwe huizen ge bouwd werden. Een paar mannen waren in de huizen aan 't timmeren. „Hee, jochies, waar gaan jullie naar toe?" riep er een. „O, daarginds slootjespringen!" riep Hans terug. ,.Ha", lachte de man, „zulke kleine jochies en dan slootjespringen?" De andere mannen lachten ook. „Spring er maar niet in!" riep de man weer. Boos keken de drie vrienden naar boven. Kleine jochies, notabene, ze waren al groot, hoor en ze konden heus wel slootjespringen. Ja, ze zou den er een beetje in springen, zeg! Wat dacht die man wel niet! Vlug liepen ze door, het land in. Wim was het eerste bij een sloot. Hij nam een aanloop envoor de sloot bleef hij stil staan. „Die meneer had toch wel een beetje gelijk", zei hij. „Als een van ons nou in de sloot springt?" Hans en Peter begonnen hard te lachen. „Oei, wat ben jij een bang ventje, dat hadden we nooit gedacht", zei Hans. „Nou", vond Peter, „het is niet eens diep, kijk zelf maar!" Wim keek. Ja, Peter had gelijk, het was niet diep. Maar toch durfde hij niet goed. Want als je in de sloot terecht kwam. was je in ieder geval wel kleddernat. Als het nou erg warm was, gaf dat niet, dan was je zo droog. Maar het was niet warm en dan kon je wel ziek worden. Je moest je toch eerst laten drogen, want je kon toch niet met natte kleren thuiskomen? Toen liep hij terug. Vooruit, hij zou er over springen. Hij was heus niet zo bang als Hans en Peter dachten. Hij nam een aanloop sprong en kwam netjes aan de andere kant. Hans en Peter sprongen hem na. Al verder gingen ze het land in. De sloten wer den steeds breder. Daar trokken ze zich niets van aan. 't Ging heerlijk! 15

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1966 | | pagina 17