Vele positieve geluiden bij tien jaar ondernemingsraad in Amsterdam en Rotterdam De Amsterdamse onder nemingsraad tijdens de op 20 april jl. gehouden vergadering. Aan het hoofd van de tafel de heer Kloppenburg met aan zijn rechterhand achtereenvolgens de he ren Stap, De Graaf en Dooyeweerd; aan zijn linkerhand de heren Oosterbroek, De Bruyn en Marinus. Op 17 februari 1956 werd door de heer Feith zowel in Amsterdam als in Rotterdam de eerste onderne mingsraad bij Heineken geïnstalleerd. Roepen we nog even in herinnering hoe de bevoegdheden van de onder nemingsraad omschreven staan: „De raad tracht de hem opgedragen taak te bereiken door: a. het adviseren en het doen van voorstellen omtrent maatregelen, die tot verbetering van de gang van za ken in de onderneming kunnen bij dragen; b. het zo mogelijk overleg plegen inzake werkroosters, ploegendiensten, schafttijden en veiligheidsmaatrege len, alsmede op het gebied van de ge zondheid en de hygiëne; c. het bevorderen van de juiste toe passing, naleving en uitvoering van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de brouwerijen en van alle voor de onderneming geldende al dan niet wettelijke vastgelegde arbeids voorschriften; d. het bevorderen van de scholing en opleiding van werknemers in de onderneming; e. het bespreken van uit het perso neel te zijner kennis gebrachte wen sen, bezwaren of opmerkingen, voor zover deze van belang zijn voor de positie van de werknemers in de on derneming of van belang zijn voor de onderneming zelf. Klachten van indi viduele aard dienen in eerste instantie te worden behandeld met het daar voor aangewezen leidinggevend per soneel; f. het deelnemen in het beheer van instellingen ten behoeve van de werk nemers aan de onderneming verbon den, indien en voorzover daarin niet bij of krachtens enige wettelijke be paling of in de reglementen der in stelling op andere wijze is voorzien." Hoe nu is het gegaan in die tien jaar ondernemingsraad? Wij vroegen het aan vier werkers van het eerste uur, in Amsterdam de heren J. Eibers en J. A. Roose en een dag later in Rot terdam de heren W. Kort en A. P. Weeda. Alle vier zijn zij van het be gin lid van de ondernemingsraad, waarvan zij nu dus tien jaar deel uit maken. Unaniem is men ervan overtuigd, dat er in die tien jaar een belangrijke vooruitgang is geboekt in het werken als ondernemingsraad. De heer Eibers voegt daar aan toe, dat de me ning van sommigen als zouden de raadsleden jaknikkers zijn, gelukkig niet lang standgehouden heeft. De heer Roose, die geregeld contact heeft met OR-leden uit andere be drijven, stelt met voldoening vast: „Wij hebben een peil bereikt, dat de toets van het Nederlandse bedrijfs leven kan doorstaan." Het Rotter damse raadslid Kort komt, geheel onafhankelijk van hetgeen zijn Am sterdamse collega gezegd heeft, tot ongeveer dezelfde uitspraak: „De ondernemingsraad van Heineken functioneert behoorlijk en slaat lan delijk een goed figuur." Ten aanzien van het ontstaan van de ondernemingsraad merkt de heer Weeda op, dat van de Publiekrech telijke Bedrijfsorganisatie alleen de Sociaal-economische raad en de on dernemingsraad van de grond zijn ge komen. Wat de OR betreft is dit des tijds bij Heineken vooral ook gebeurd door de bemoeienissen van de heer Feith. „Er is groei en vooruitgang te constateren en de discussies gaan over steeds belangrijker onderwer pen," aldus de heer Weeda. Hij De overige leden van de Amsterdamse raad, v.l.n.r. de heren Kamstra, Eibers, Leentvaar, Nap, Vunderink, Van der Zwaai, Roose en Kleton. 2

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1966 | | pagina 4