de helft teruggebracht van het daar
vóór ingestelde lichtdoorlatende op
pervlak.
In de diafragmaring zijn enige getal
len gegraveerd. Bij uw camera mis
schien niet de gehele hierna gegeven
reeks, bij andere camera's enige ge
tallen meer. Dit zijn: 2,0 - 2,8 - 3,5 -
5,6-8-11-16-22.
Door nu de brandpuntsafstand van
uw lens, hierboven gesteld op 50
millimeter, te delen door het dia
fragmagetal, krijgt u als uitkomst de
werkzame oppervlakte van uw lens.
Enige voorbeelden:
Als u de hierboven aangehaalde zeer
lichtsterke lens zoudt hebben met
een middellijn van 50 millimeter en u
sluit het diafragma tot op de stand 2,
dan blijft er een werkzaam deel van
de lens van 50 2 25 mm.
Sluit u het diafragma tot op de stand
16, dan is het werkzame deel van de
lens teruggebracht tot 50 16 rond
3 millimeter. Als u een camera ge
kocht hebt waarop de volgende aan
duiding staat: f 50 3,5 dan weet
u nu dat de lens van deze camera
een vermogen heeft om licht door te
laten van maximaal 50 3,5 rond
14 millimeter. U kunt dit zelf op
meten want de middellijn van de
lens zal ten naaste bij ook 14 milli
meter bedragen. Gaat u bij deze
camera het na 3,5 volgende diafrag
ma instellen, dus 5,6, dan krijgt de
film maar de helft van het licht dat
bij 3,5 door de lens gaat.
De sluitertijden zijn ook in dezelfde
reeks ondergebracht, waarbij dus de
volgende waarde steeds ruwweg de
helft is van de vorige, met kleine af
rondingen om op hele getallen uit te
komen. De sluitertijden zijn meestal
instelbaar cp de volgende waarden:
1, 2, 10, 25, 50, 100, 200, 500, 1000.
Ook hier moeten we even waarschu
wen, want deze cijferreeks betekent
steeds één, gedeeld door het op de
sluiter genoemde getal. Dus 1:1
de sluiter blijft 1 seconde open;
1 25 de sluiter is één vijfentwin
tigste seconde open; 1 1000 de
sluiter is éénduizendste seconde open.
Als de sluiter gedurende 1/25 seconde
opengaat valt er gedurende die tijd
licht door de lens.
Als u nu de sluiter op 1/50 seconde
instelt valt er slechts de helft van
het licht door de lens.
Hoeveel licht daarvan op de film
terechtkomt, hangt weer af van het
Scherp en onscherp. Beide foto's zijn van dezelfde afstand gemaakt (ongeveer 1,50 meter), met
hetzelfde diafragma en dezelfde sluitersnelheid, maar met verschillende afstandsinstelling, namelijk
1,50 meter (boven) en co oneindig (onder).
door u gekozen diafragma dat achter
de lens zit.
En aangezien diafragma en sluiter
tijden een uniforme reeks vormen,
kunnen we deze twee met elkaar in
verband brengen. We zullen dit met
een voorbeeld verduidelijken. We
nemen aan dat u een foto wilt maken
en dat u heeft gevonden (daarover
later) dat er belicht moet worden
met diafragma 8 en dat de sluiter
dan gedurende 1/100 seconde licht
moet doorlaten.
Verder veronderstellen we dat u een
snel bewegend onderwerp wilt foto
graferen, b.v. een kind in een draai
molen. Bij 1/100 seconde zult u dan
geen scherp beeld krijgen, dus u zult
er de voorkeur aan geven om met
1/200 seconde te belichten. Maar dan
wordt er slechts gedurende de helft
van de tijd licht door de lens gelaten
en de film zal dus te weinig licht
ontvangen. Door de lensopening even
wel te vergroten tot twee maal de
grootte van diafragma 8, brengen we
de lichtopbrengst weer in evenwicht,
we stellen de diafragmaring dan op
5,6. Dus:
1/100 sec. diafr. 8
1/100 sec. diafr. 8
1/100 sec. diafr. 8
1/100 sec. diafr. 8
1/200 sec. diafr. 5,6
1/50 sec. diafr. 11
1/25 sec. diafr. 16
1/1000 sec. diafr. 2,8
Hoe komt u nu te weten hoe lang
of hoe kort u moet belichten. U zoudt
kunnen volstaan met de gebruiks
aanwijzing die bij iedere film is inge
sloten. Die is bruikbaar indien de
daarin genoemde weersomstandig
heden precies aansluiten bij het weer
op het moment dat u een foto wilt
maken. De gelukkigen die nog vóór