VAKANTIEFOTO'S
Foto- en Filmclub
Rotterdam
(SLOT)
door A. A. FRENKS
De belichtingstijd. Ook dit is een belangrijk onderwerp. Hiervoor gaven we
enkele wenken met betrekking tot de compositie van de foto, maar alles
mislukt vrijwel geheel als er geen rekening wordt gehouden met de hoeveelheid
licht die voorhanden is en als u niet weet om te gaan met uw camera.
Daarom willen wij nu in het kort de technische mogelijkheden van uw
camera toelichten.
Met de op een bepaald moment voor
handen zijnde hoeveelheid licht moet
u de foto kunnen maken. Soms is
er uitbundig veel licht en een andere
keer maar heel weinig of willen we
zelfs een opname bij nacht maken.
Voor een juist gebruik van dat licht
moeten wij u enkele fotografische
begrippen bijbrengen, zonder in in
gewikkelde theorieën verzeild te
raken.
Ieder fototoestel bestaat uit drie be
langrijke technische voorzieningen,
die in een bepaalde stand moeten
worden gebracht om een geslaagde
opname te kunnen maken namelijk:
1. de sluiter, die gedurende een kor
tere of langere tijd het licht door
de lens laat gaan;
2. de lensopening, die bepaalt hoe
veel licht er gebruikt zal worden
van de hoeveelheid licht die de
sluiter heeft doorgelaten;
3. de afstandinstelling. Door middel
van een schroefdraad kunt u de
lens in een zodanige positie bren
gen dat het onderwerp scherp op
het filmvlak wordt afgebeeld.
Met de meeste camera's kunt u scherp
stellen op een onderwerp dat zich
tot op een afstand van één meter
voor de camera bevindt en naar de
horizon tot op de stand oneindig
(oo). Dit wil evenwel niet zeggen
dat dan ook alles scherp wordt af
gebeeld. Als u b.v. iets wilt foto
graferen dat zich op een afstand van
twee meter van de camera bevindt
en u gebruikt de volle lensopening,
dan zult u bij instelling op twee
meter alles scherp afgebeeld krijgen
wat zich in een zone bevindt tussen
ongeveer 1,90 meter tot 2,15 meter,
terwijl alles wat zich voor of achter
deze zone bevindt, wazig afgebeeld
zal worden. Dit wazig worden ver
loopt langzaam; een onderwerp op
drie meter zal nog herkenbaar zijn
maar een onderwerp op tien meter
zal vrijwel geheel oplossen in neve
lige vlekken. Het is een veel voor
komende fout, de afstand onjuist
in te stellen. Dit geeft aanleiding tot
foto's waarop het gefotografeerde
onderwerp wazig (onscherp) is en
dat, wat we niet wilden fotograferen
scherp afgetekend wordt.
Het scherptebereik, in ons voorbeeld
lopende van 1,90 meter tot 2,15
nieter, is sterk afhankelijk van de
gebruikte lensopening. In uw in
structieboekje is hiervoor een tabel
gegeven. Mocht een en ander voor
u niet duidelijk zijn, komt u dan
even praten met een van de leden
van het dagelijks bestuur van de
foto- en filmclub Heineken Rotter
dam.
Dit was een korte toelichting op de
afstandinstelling. Nu willen we iets
vertellen over de sluiter en de lens
opening, beide bedoeld om de hoe
veelheid licht dat de film nodig heeft,
te doseren.
De lensopening (diafragma) kunt u
instellen op verschillende grootten.
Door een kleine opening gaat van
zelfsprekend minder licht dan door
een grote opening. De variatie wordt
bereikt door een diafragma, een
mechanisme dat het mogelijk maakt
de lensopening op waarden in te
stellen, die steeds een 2 maal zo grote
of 2 maal zo kleine lensopening
geven ten opzichte van de vorige
stand. De op de diafragmaring aan
gegeven standen zijn voor een be-
ginner enigszins bedriegelijk, want
hoe groter het getal is, des te kleiner
is de lensopening. Wij zullen dit
hier toelichten. Als u een kleinbeeld-
camera hebt, zal de afstand van de
film (die tegen de achterwand van
het toestel gedrukt ligt), en het
optisch midden van de lens meestal
50 millimeter bedragen. Men spreekt
dan van een brandpuntsafstand van
50 millimeter of wel van focus 50,
afgekort f 50.
Hoe groter de lens is, zoveel te meer
licht kan er doorheen gaan en als
we nu een lens zouden hebben die
zeer groot zou zijn, een middellijn
van 50 millimeter zou hebben, zou
de film theoretisch net zoveel licht
ontvangen als er buiten de camera
aanwezig is. Als u een leeg blikje
zonder deksel recht op de zon richt,
valt er evenveel licht op de bodem
van het blikje als op de voorwerpen
die u omringen. Zodra we echter het
deksel op het blikje plaatsen en we
maken in dat deksel een gaatje, komt
er veel minder licht op de bodem
van het blikje. En dat gaatje is het
diafragma van onze camera.
Door de fabrikanten van camera's
wordt het lensopeningsmechanisme
(diafragma) zodanig geconstrueerd
dat door het instellen van de lens
opening op een hoger getal slechts de
helft van het licht wordt doorgelaten.
Met andere woorden, de oppervlakte
van de lens wordt door het sluiten
van het diafragma met één waarde
(men zegt ook wel met één stop) tot
19