<:iyóMMU en ?e aqenl „Tommy, als je niet ophoudt met je gezeur, zal ik een agent halen," zegt Dolf, zijn broertje. „Je weet er niet eens een te vinden," zegt Tommy. „Ja wel hoor," zegt Dolf. „En dan komt hij je halen en stopt je in de gevan genis." „Nee, dat doet hij niet," zegt Tommy met een bang gezicht. „Want dan loop ik vlug naar boven „Maar dan rent hij je achterna en grijpt je en „Wat is hier toch aan de hand?" vraagt moeder, die juist de kamer binnenkomt. „Tommy wil altijd zijn zin doordrijven," zegt Dolf. „En Dolf zegt, dat hij een agent zal halen en dat die me in de gevangenis op sluit." „Foei Dolf, dat is niet aardig van je", zegt moeder. „Zulke dingen mag je niet tegen je broertje zeggen. Agenten zijn onze vrienden en niet onze vijanden." Maar Tommy heeft daar andere gedachten over. Dolf plaagt hem zo vaak, dat hij de schrik flink te pakken heeft, dat begrijpen jullie. Op een dag is Tommy met zijn em mertje en schepje in de tuin aan het spelen. Opeens bedenkt hij, dat hij zo graag weer naar het strand wil. Daar is zoveel zand om mee te spelen. Waarom zou hij er niet heen gaan? Het is vast niet ver. Hij her innert zich nog vaag dat hij een eindje in de trein heeft gezeten, maar dat kan hij toch ook best lopen. Hij is het hekje al uit en aan moeders woorden, dat hij niet buiten de tuin mag komen, denkt hij helemaal niet. Na een hele poos is hij voorbij de laatste winkel van het dorp met nog steeds zijn emmertje en schepje in de hand. Hij is een beetje moe, maar hij wil toch doorlopen, want het strand is nu vast niet ver meer. Maar hij weet niet dat de zee nog heel ver weg is. Zo slentert Tommy steeds verder, zonder te denken aan moeders angst, omdat hij weggelopen is. Opeens merkt hij dat het donker begint te worden. Hij kan maar beter terug gaan, anders is hij misschien niet meer op tijd thuis. Maar tot zijn grote schrik bemerkt hij dat hij de weg is kwijt geraakt. Hij kijkt om zich heen, maar er is niemand in de buurt. Alles is doodstil en het wordt steeds maar donkerder en donkerder. Kunnen jullie je voorstellen, dat Tommy heel bang is? Hij begint te huilen. Was er maar iemand, die hem thuis wilde brengen. „Dag ventje," klinkt opeens een zware, maar vriendelijke stem achter hem. „En wat doe jij hier op deze tijd van de avond?" Tommy kijkt om en wat ziet hij? Juist, een agent. Nu wordt zijn angst nog veel groter. „Ga weg, ga weg," roept hij. „U wilt me in de gevangenis stop pen." „Kom, kom," sust de agent lachend. „Ik ben juist gekomen om je te helpen." De vriendelijke stem en de lach van de agent breken Tommy's weerstand. „Ik wil naar huis," zegt hij en de tranen komen al te voorschijn. „Komt in orde," zegt de agent. „Ver tel me maar eens waar je woont." „Ik weet het niet," zegt Tommy huilend. „Het is op nummer zestien, maar ik weet de naam van de straat niet." „Wees maar niet bang hoor, alles komt wel weer goed," zegt de agent. „Lust je wel een lolly?" Tommy weet nog niet goed wat hij ervan moet denken, maar hij is nu zo moe, dat hij zich maar rustig over geeft. Dan zet de agent hem op zijn schouders en even later zijn ze de grootste vrienden. Intussen zitten ze thuis natuurlijk in angst, dat er iets met Tommy ge beurd is. De hele buurt is uitgelopen om te helpen zoeken. Dolf loopt met tranen in zijn ogen over straat, luid keels om zijn broertje roepend. Plot seling klinkt er van ver uit de straat: „Daar-is-'t-ie! Daar-is-'t-ie!" De roep gaat van mond tot mond en iedereen loopt in de richting van het geluid, Dolf voorop. En jawel hoor, daar zit Tommy op de schouder van de agent. Dolblij, nu hij weer in de bekende omgeving van zijn huis is. Huilend van blijdschap sluit moeder haar zoontje in de armen. „Waar ben je toch al die tijd geweest, kleine ondeugd?" vraagt ze. „Ik ben bij deze agent geweest," zegt Tommy. „Hij heeft me van het strand af helemaal thuis gebracht. Ik ben helemaal niet bang voor hem. Ik heb een lolly van hem gekregen en kijk eens, m-m-m-m, hij is lekker nog lang niet op." 26

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1966 | | pagina 28