ONZE KINOERTON
^fie ICezstman kwant zcniïez slee
W-
Het was bijna Kerstmis. De burge
meester van Wammeldam deed een
beetje zenuwachtig, want zoals elk
jaar, zou het Kerstmannetje bij hem
logeren. Hij liep nog eens het hele
burgemeestershuis door om te kij
ken of alles er wel netjes uitzag.
Buiten werd er plotseling hard ge
toeterd. De burgemeester keek uit
het raam. Voor de deur stond een
grote, vuurrode auto.
„O", zei de burgemeester, „dat is
zeker iemand van de radio of de
televisie die straks met de Kerst
man wil praten."
Maar wie stapte er uit de rode
auto? De Kerstman zelf! De bur
gemeester holde naar beneden om
de deur open te doen. „Dag me
neer de Kerstman", zei hij. „Har
telijk welkom in Wammeldam.
Wat is er gebeurd dat u niet met
de slee bent? Is één van uw ren
dieren ziek geworden of is de slee
stuk?"
De Kerstman lachte vrolijk. „Dag
burgemeester", zei hij. „Nee hoor,
ik heb de slee en de rendieren dit
jaar maar eens thuisgelaten. Ze
zijn zo ouderwets. Ik wil als
Kerstman ook met m'n tijd mee
gaan. Daarom heb ik die auto ge
kocht en ben ik daarmee geko
men. Vindt u hem niet mooi?"
„Ja ehem zei de burge
meester aarzelend. „Hij is wel een
Sf>
beetje rood, hè, een beetje erg rood
zelfs." De Kerstman lachte weer.
„Hij past precies bij m'n mantel",
zei hij. „Het is dezelfde kleur
rood."
De burgemeester en het Kerstman
netje dronken samen een kopje
koffie met een stukje kerstkrans.
Daarna gingen ze een rondrit door
Wammeldam maken. Dat deden ze
elk jaar op de dag voor Kerstmis.
De kinderen wisten het al. Ze ston
den in dikke rijen langs de stra
ten, samen met hun vaders en moe
ders.
Langzaam reed de Kerstman in
zijn grote vuurrode auto langs de
kinderen. De burgemeester zat
naast hem. De Kerstman wuifde
vriendelijk naar links en naar
rechts. Maar wat vreemd! Bijna
geen enkel kind zwaaide terug. En
anders juichten ze altijd als hij
voorbijkwam.
De Kerstman liet de auto stilhou
den en draaide het raampje om
laag. „Zeg ventje", zei hij tegen
een jongetje dat tussen de andere
kinderen op de stoeprand stond.
„Waarom zwaai jij niet naar me
en juich je niet voor me?"
„O meneer", zei het jongetje,
„waarom zou ik naar u zwaaien?
Straks als de Kerstman langs komt,
dan roep ik en zwaai ik zo hard
als ik kan."
„M m m aar", zei de Kerstman
en hij begon haast te stotteren,
„m m aar Ik ben toch de Kerst
man!" Het jongetje begon hard te
lachen en de andere kinderen die
bij hem stonden ook. „Haha, die
meneer! U bent gewoon een re
clameman. Een reclame-Kerst
mannetje. De echte Kerstman rijdt
nooit in een auto. Die komt langs
in een slee met rendieren!"
De Kerstman draaide het raampje
weer dicht. Hij huilde bijna. „Wat
moeten we doen?" zuchtte hij.
Maar de burgemeester wist geluk
kig raad. „Vlug", zei hij, „rijdt u
28