stad van vele kerken.
Jezus en Zijn ouders. Zo is de kerk van Maria Bood
schap, pas enkele jaren oud, verrezen op de plaats waar
in 1730 franciscaner monniken een godshuis lieten bou
wen op de grondvesten van een kerk uit de kruisvaar-
derstijd. In de kerk bevindt zich een grot, waar
wederom volgens de overlevering de engel Gabriël
aan Maria verscheen. Ook is er nog een kleine grot die
eens de keuken van Maria moet zijn geweest, maar wie
tastbare herinneringen aan het begin onzer jaartelling
verwacht, die komt bedrogen uit. Na zoveel eeuwen is
er geen spoor meer van. Ook in de kerk, gewijd aan
Jozef de vader van Jezus, en gebouwd op de plek waar
eens de timmerwerkplaats stond, zoekt men vergeefs
naar aanknopingspunten met die tijd. Misschien ver
wacht men teveel, misschien hoopt men tegen beter
weten in iets aan te treffen, dat een tastbaar bewijs
vormt voor de waarheid van de Bijbel?
Ik weet het niet. Na drie kerken bezocht te hebben, die
als in edele wedijver trachten elkaar in luister naar de
kroon te steken, had ik er eerlijk gezegd genoeg van.
Het was me duidelijk: wanneer ik al gehoopt had iets
van de bijbelse sfeer in Nazareth te vinden, dan was
ik nu een illusie armer.
Wil dat zeggen, dat Nazareth in geen enkel opzicht
herinneringen oproept aan bijbelse tijden? Een korte
wandeling door de nauwe straatjes leert, dat het leven
zich hier niet slechts op uitgesproken oosterse, maar
ook op uiterst primitieve wijze afspeelt en menig straat
tafereel lijkt door de eeuwen heen nauwelijks wijziging
te hebben ondergaan. Er heerst het geroezemoes van een
oosterse markt, waar kooplieden met luide stem hun
bieren die me om strijd hun diensten en souvenirs aan
boden. In het zangerige Engels waarvan zij zich bij hun
contact met toeristen bedienen, boden zij aan me alle
heiligdommen te laten zien en natuurlijk had ik behoefte
aan een stapeltje prentbriefkaarten, of minstens aan een
rozenkrans en wat dacht ik van een flesje water uit
Maria's bron of van een kruisbeeld van cederhout
souvenirs van Nazareth die me al werd ik zo oud als
Methusalem aan dit bezoek zouden herinneren.
Shlomo, mijn Israëlische vriend, moest hen krachtig in
hun eigen taal toespreken, voordat ze afdropen zij het
onder het uiten van naar het mij voorkwam
weinig vleiends ten aanzien van mijn afkomst.
Zeker, het was een kleurrijk en boeiend begin. Maar de
teleurstelling moet zo duidelijk op mijn gezicht hebben
gestaan, dat Shlomo zich genoodzaakt voelde erop te
wijzen dat Nazareth een overwegend Arabische stad
is en dat de Israëli's weinig vat hebben op de Arabieren
die deze „voor jullie christenen heilige plaats zo ver-
commercialiseerd hebben. Je zult tijdens ons bezoek nog
wel enkele malen lastig worden gevallen, maar sla er
geen acht op, zeg vooral geen woord, want dat is voor
deze kooplui al genoeg om zich aan je vast te klampen".
Het was duidelijk: ook in het Heilige Land ontkomen
de gewijde plaatsen niet aan de greep van de commercie
en zo ontbreken dus ook in Nazareth de stalletjes niet,
waar de toerist in ruil voor harde Israëlische ponden
de hem uit talrijke landen bekende kitschsouvenirs kan
bemachtigen. Ook in Nazareth zitten zwermen gidsen
op de drempels of in de portalen van elke kerk en
slechts voor een dosis krachttermen in hun eigen taal,
bij monde van Shlomo, ruimden ze uiterst traag en dui
delijk verbolgen het veld. Shlomo voerde me echter vast
beraden van de ene kerk naar de andere. Volgens de
overleveringen zijn ze alle gebouwd op of nabij plaatsen
die nauw verbonden zijn geweest aan het leven van
Straatbeeld in Nazareth.