ONZE KINDERION H~lcc /Cmbbelljes ?e /Cezsintavi fiielpen „Tjonge, tjonge, wat moeten we nu beginnen?" De Eerste Minister van het land schudde droevig zijn geleerde hoofd. Hij zat naast een bed. En in dat bed lag. de Kerstman. „Hatsjie...." zei de Kerstman, „hatsjie. Het spijt me heel erg, meneer de Eerste Mi nister, dat ik ziek ben, maar ik kan er echt niets aan doen. Ik heb de Noordpoolgriep en de dokter heeft gezegd, dat ik absoluut niet uit bed mag." De Eerste Minister zuchtte weer heel diep. „Wat zullen de mensen en de kinderen zeggen als er dit jaar geen Kerstman komt?" „Ja, het is verschrikkelijk", zuchtte de Kerstman. „Weet u... hatsjie... niemand die m'n plaats kan inne men? Iemand die... hatsjie... veel op me lijkt? De rendieren en de slee met cadeautjes staan bene den in de stal. Die zijn helemaal klaar." De Eerste Minister beloofde dat hij zoeken zou. En dat deed hij ook. Maar nergens in het land was iemand die zo op het Kerstmanne tje leek, dat hij zijn plaats zou kunnen innemen. Totdat de Eerste Minister de sprookjesverteller van het land tegenkwam en deze zei hem: „Excellentie, ik weet mis schien wel een oplossing. In het Grote Beukenootjesbos wonen de Kwibbeltjes en die lijken allemaal nogal op het Kerstmannetje. Mis schien wil één van hen wel de plaats van het Kerstmannetje in nemen." De Eerste Minister keek erg ver baasd. „De Kwa. kwoe. Kwib beltjes. wie zijn dat?" vroeg hij. „Da^-zijn kabouters, Excel lentie", antwoordde de sprookjes verteller. „En nu zult u misschien zeggen, die zijn veel te klein. Maar in het Grote Beukenootjesbos woont ook tovenaar Robbenol en als die een kabouter zijn groei- drankje laat drinken, wordt deze even groot als een mens." „Potjeknor", zei de Eerste Minis ter verbaasd, „van die Kwibbeltjes en die Robbenol had ik nog nooit gehoord. En dan ben ik nog wel Eerste Minister van het land. Beste Sprookjesverteller, ga zo gauw als je magere benen je dragen kunnen naar het Grote Beukenoot jesbos, zoek het Kwibbeltje uit dat het meest op de Kerstman lijkt, laat hem het groeidrankje van Robbenol drinken en kom dan één-twee-drie terug!" „Jawel Excellentie, zeker Excel lentie, tot uw dienst Excellentie!" riep de sprookjesverteller en hij liep op een holletje weg. Een uur tje later was hij al bij Koning Knakkelijn, de koning van de Kwibbelkabouters. Hij had een foto van de Kerstman bij zich. „Ja, ja", zei Koning Knakkelijn, toen hij het hele verhaal gehoord had en de foto aandachtig had be keken. „Ik denk wel dat we u helpen kunnen. En dat zullen we ook graag doen, beste sprookjes verteller, want u hebt de kinderen altijd heel mooie verhalen gedaan over onze kabouters. Laat eens kijken, Slippertje lijkt erg op de Kerstman, maar Sloppertje ook. En ja, eerlijk gezegd lijkt Spruk- keltje misschien nog wel meer op hem. En dan Stribbeltje, ja en Snoppertje niet te vergeten Zo noemde Koning Knakkelijn vijfentwintig namen op van ka bouters die sprekend op de Kerst man leken. „Maar.eh. Sire. zei de sprookjesverteller verlegen, „er kan er maar één voor Kerstman spelen." Gelukkig wist de koning raad. „Neem ze maar allemaal mee naar tovenaar Robbenol en laat ze alle vijfentwintig dat groei drankje drinken", zei hij. „De Kerstman moet dan zelf maar uit maken wie het meeste op hem lijkt. Ik zie geen verschil." Zo ge zegd, zo gedaan. Op de ochtend vóór Kerstmis kwamen de Eerste Minister, de sprookjesverteller en vijfentwintig kabouters die net zo groot waren geworden als een mens, bij de zieke Kerstman de kamer binnen. Deze was natuur lijk erg verbaasd. „Alle grote ijs beren nog an toe riep hij, „moet ik zelf. hatsjie. één van deze meneren uitkiezen? Ze lijken allemaal op mij. Maar jij geloof ik toch het meest." Hij wees op Strib beltje, die trots lachtte. „Hola, hela, hatsjie. stop!" riep de Kerstman. „Wat heb jij een zwarte tanden! Nee, dat gaat niet. Dan jij maar." Hij wees op Sprukkeltje. Maar toen Sprukkeltje trots lachte, bleek hij ook zwarte tanden te hebben. Alle vijfentwintig Kwib- bel-kabouters hadden roetzwarte tanden. „Dat komt door de drop, edele Kerstman", zei Sloppertje verlegen. „Wij Kwibbeltjes zijn al lemaal dol op drop en we vinden tandpasta niet zo lekker. Vandaar ziet u." De zieke Kerstman wilde juist een beetje boos antwoord geven, toen zijn knechtje, de eskimo Koudneus, binnen stormde. „Vrrreselijkü" riep hij. „Edele Kerrrstman, het is vrrreselijk. De rrrendierrren hebben ook de Noorrdpool- grrriep! Ze kunnen niet meerrr op hun benen staan en niet meerrr werrrken!" 46

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1964 | | pagina 48