Overgenomen uit de Kerst- en
Nieuwjaarsuitgave 1963 van
T.N.O.-Kontakt.
Onder de buitenlandse vogelsoorten
treffen we soms ook het zg. bokje (uit
de eendenfamilie) aan.
de zwart-witte kuifeendjes en de tafeleenden met
rode kop vinden, maar buiten komen daar nog vele
soorten bij, het bokje, smienten, talingen, brildui-
kers, zaagbekken om er enkele te noemen. Ze komen
des winters hun voedsel zoeken langs de Noordzee
kust en in de binnenwateren, vissen, schelpdieren of
plantewortels en gras, al naar de soort. Dan krijgen
we hier nog de wilde ganzen, niet alleen de soort
wilde gans maar nog wel een zevental andere soor
ten, en de zwanen. Voor al deze vogels, broedvogels
uit andere landen en zelfs uit andere werelddelen, is
Nederland een belangrijk overwinteringsgebied.
Verhoudingsgewijs overwinteren er hier meer dan in
aangrenzende landen en dat betekent dat het voort
bestaan van een aantal soorten mede afhankelijk is
van hun mogelijkheid om des winters in Nederland
aan de kost te komen.
Internationaal gezien rust dus op ons de verplich
ting deze soorten te beschermen door het terrein
waar ze des winters hun kost ophalen, in stand te
houden. Als ik er nu nog bij vertel dat het hier vaak
buitendijkse of laagliggende graslanden betreft die
des winters blank staan, dan begrijpt u dat hier een
conflict ligt met allerlei waterstaatkundige en cul
tuurtechnische plannen en dat ook de toenemende
vervuiling van onze binnenwateren er geen goed
aan doet.
Internationale natuurbescherming is echter niet al
leen een kwestie van wildparken in Afrika, maar
ook van waterwildreservaten in ons eigen land. Ze
begint al in ons eigen tuintje, met de vogels op de
voedertafel. En het is misschien wel een toepasselijke
Kerstgedachte als we beseffen dat ook in de natuur
bescherming de grenzen zinloos zijn en de volken te
zamen een wereld moeten vestigen waarin ieder
levend schepsel zijn recht op bestaan heeft.
GRÉ VAN DER BAAN
12