IN DE WINTER te onderscheiden door het vele wit in vleugels en staart en de manier van lopen, stappend, niet hip pend zoals de mussen. De merels: zwarte man met gele snavel, donkerbrui ne onduidelijk gespikkelde vrouw. Moeilijker is het bij de pimpelmeesjes: grijsblauw vrouwtje en fonke lend blauw mannetje. Nooit zijn de pimpelmeesjes zo mooi blauw als in het vroege voorjaar, daarna verschieten ze snel. Veel meer soorten zullen er in de grote stad niet in de tuin komen. Ik wil u nog drie buitenlandse gasten noemen: de koperwieken, de kramsvogels en de pest vogels. De eerste twee zijn familie van de merels. De koperwiek is wat kleiner dan de merel en nogal schuw; de bovenkant is bruin, de onderzijde ge spikkeld. Kenmerkend zijn de gele wenkbrauw streepjes en de bloedrode vlekken in de oksels onder de vleugels. Hij is te vinden op grasvelden, op de gazons in de parken en vooral op voetbalvelden en andere sportterreinen. Zijn familielid de kramsvogel of grote tjakker is een grote lijstersoort, met grijze De pestvogel, die uit het Noorden van Europa afkomstig is. t m maakt bij het overvliegen een geluid als een houten ratel en allebei kunnen ze bij zacht weer de volgende maand al weer gaan zingen. De pestvogel is te verwachten waar Cotoneasters of andere besdragende heesters staan. Het zijn prach tige vogels, zo groot als kleine spreeuwen, rossig beige van kleur, met een kuif op de kop en een gele rand aan de staart. Op de vleugels komen kleine vuurrode veertjes voor, alsof er een randje brieven- lak op gesmeerd was. Vandaar de Engelse naam Waxwing - lakvleugel. De Nederlandse naam komt van een vroeger bijgeloof, dat de verschijning van deze vogels de pest zou aankondigen. Ze komen namelijk lang niet iedere winter, maar ongeregeld. We weten nu dat de oorzaak is dat in hun vader land, van Noord-Europa tot Siberië, de bessenoogst mislukt is, zodat ze daar en in de aangrenzende streken niet genoeg voedsel kunnen vinden en ze al trekkende in West-Europa terecht komen. Omdat dit vaak gepaard gaat met slechte zomers ook dich ter bij huis, met misoogsten en in vroegere eeuwen hongersnood, is de samenhang tussen pest en pest vogels misschien toch wel te verklaren. Nog groter is het aantal buitenlandse vogelsoorten wanneer we buiten de stad gaan kijken in onze meren, rivieren en kustwateren. Daar zijn in de eerste plaats de noordelijke eenden. In de grote vijver van het Haagse Bos kunt u in de winter ook kop en grijze achterrug, bruine vleugels en weer een gespikkelde onderzijde. De bijnaam tjakker is ont leend aan het geluid dat hij bij het wegvliegen laat horen. Beide soorten zijn weer gasten uit het Hoge Noorden. Andere lijsters met gespikkelde onder kant zijn de zanglijster en de grote lijster. De laatste Bij de koolmees is het mannetje met een brede zwarte strop das uitgedost. ii

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1964 | | pagina 13