"De ezel naaz de maan liep ONZE KINDERTON Boer Hoppel was erg rijk. Hij had veel koeien, paarden, varkens, kip pen en ook één ezel, Jappie heette deze. Zoals alle andere ezels was Jappie een beetje dom en een beetje koppig. Op een mooie avond, toen de volle maan aan de hemel stond, ging boer Hoppel een ritje maken op de rug van Jappie. Hij rookte een pijpje en had het best naar zijn zin. Plotseling kreeg Jappie een koppige bui. Hij bleef stokstijf stilstaan. Wat zijn baas ook riep, de ezel ging niet verder. Toen werd boer Hoppel vreselijk boos. „Loop naar de maan, vervelende ezel!", riep hij en met driftige stap pen ging hij alleen terug naar de boerderij. Even later was Jappie's koppige bui over. Hij kreeg er met een spijt van. „Voortaan zal ik altijd gehoorzaam zijn", dacht hij. „Wat zei boer Hoppel ook weer? O ja, dat ik naar de maan moest lopen. Wacht, ik zal het meteen doen." De domme ezel liep op een drafje in de richting waar de maan aan de hemel stond. Oef, wat was dat ver! Op het laatst kwam hij haast niet meer vooruit, zó moe was hij. „Even tjes rusten!" dacht Jappie. Hij ging in het gras liggen en viel meteen in slaap. Toen hij wakker werd, was het klaar lichte dag. „De maan Waar is de maan!", riep Jappie verschrikt. „Wacht als ik in die boom klim, zie ik 'm misschien wel." Maar ach, een ezel kan niet zo goed klimmen. Tel kens als Jappie vlak bij de onderste tak was, gleed hij weer naar beneden. Een paar konijntjes en eekhoorntjes die voorbijkwamen, hadden de groot ste pret. „Hihihischaterden ze, „kijk hij eens klauteren! Hihihi! Wat een ezel is die ezel!" Jappie gaf het maar op. Treurig zwierf hij verder. Waar was die maan toch gebleven? Kijk, daar stond een uitkijktoren. „Als ik daar op ben, kan ik de maan misschien zien", dacht Jappie en hij liep de houten trap op. De mensen die boven op de uitkijk toren stonden, zeiden: „Hoor eens wat een gestommel! Er komt zeker een erg dikke meneer naar boven." Plotseling zagen ze een paar lange ezelsoren verschijnen en daarna Jap pie zelf. „Hela, een ezel! Ga weg, wat doe je hier!", riepen zij verbaasd. Jappie schrok zo, dat hij holderde bolder de trap afliep. 's Avonds zag hij eindelijk de maan weer. „O, hij komt zeker alleen als het donker is!", dacht de ezel en hij vond zichzelf heel knap dat hij dit ontdekt had. Voortaan rustte hij over dag en liep hij 's nachts naar de maan. Maar wat akelig! De maan werd elke nacht kleiner. Op het laatst was er nog maar een dun stukje te zien. „Straks is 'ie weg voordat ik er ben", dacht Jappie angstig. En ja hoor. Op zekere avond was de maan verdwe nen. De hele nacht en ook de vol gende ochtend liep Jappie huilend rond. „Wat is er?", vroeg een hondje dat hem tegenkwam. „Oh ia snikte Jappie. „Mijn baas heeft ge zegd dat ik naar de maan moet lopen, maar de maan is weg!" „O domoor!", riep de hond. „Loop naar de maan betekent toch immers hetzelfde als „Loop naar de pomp!" „Weet je dat zeker?", vroeg de ezel blij. „Nou, dan is het niet zo moei lijk! Na een uurtje zoeken had Jap pie al een pomp gevonden. „Zo, nu heb ik m'n baas gehoorzaamd", zei hij tevreden. Een oud vrouwtje dat water kwam halen bij de pomp, had medelijden met de vermoeide Jappie. Zij nam hem mee naar haar huisje en gaf hem te eten. Zij liet overal navragen wie er een ezel kwijt was. Maar er kwam niemand voor. Jappie had zó ver gelopen, dat hij in een heel ander deel van het land terechtgekomen was. En de rijke boer Hoppel had allang weer een nieuwe ezel gekocht. Toen hield het oude vrouwtje de ezel maar zelf. Ze kon hem best gebrui ken, want nu hoefde ze voortaan nooit meer zulke lange stukken te lopen. Ook Jappie had het best naar zijn zin en hij is nooit meer koppig geweest. Jim Keulemans 30

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Vers van 't Vat | 1964 | | pagina 32